Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral in de duinen en op de zandgronden in het binnenland. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 14-17 mm. De voorrand en de achterrand van de voorvleugel zijn tamelijk recht en vormen samen een bijna rechte hoek; de binnenrandhoek is afgerond. De voorvleugel heeft een gelijkmatige rood- of purperachtig getinte, licht- of donkerbruine kleur met een variabele lichtgrijze bestuiving; in de vaak brede lichtgrijze strook langs de voorrand liggen drie bruine vlekken. De tekening is tamelijk vaag. De ringvlek, niervlek en dwarslijnen zijn meestal nauwelijks lichter dan de omgeving en hebben tamelijk onduidelijke contourlijnen.
Tot 41 mm; lichaam roodachtig bruin, soms met groene zweem, over de rug een rij donkere, driehoekige vlekken; langs de rug twee rijen geelachtige vlekjes, afgewisseld met zwarte driehoekjes met een wit stipje in hun centrum; onder de spiracula een brede, witachtige lengteband; kop geelachtig bruin met donkerder tekening.
De witringuil (C. leucographa) is gemiddeld iets kleiner en de voorrand van de voorvleugel is licht gebogen; de ringvlek en de niervlek vallen meestal goed op en de grijze bestuiving op de voorvleugel is hooguit slechts zeer smal langs de voorrand aanwezig.
witringuil
Cerastis leucographa
NOCTUIDAE: Noctuinae
Begin maart-eind mei in één generatie. De vlinders komen op licht, smeer en wilgenkatjes.
Rups: april-juli. De rups foerageert ´s nachts en zit overdag op de waardplant. De soort overwintert als pop in een stevige zijdeachtige cocon.
Diverse kruidachtige planten, loofbomen en struiken, waaronder walstro, zuring, wilg en bosbes.
Vooral loofbossen en struwelen; ook heiden en tuinen.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral in de duinen en op de zandgronden in het binnenland. RL: kwetsbaar.
Zeldzaam en wijdverbreid in de Kempen; lokaal algemeen. Daarbuiten erg lokaal, maar bekend uit alle provincies. In Wallonië wijdverbreid en vrij algemeen ten zuiden van Samber en Maas.
Heel Europa en via de gematigde (Aziatische) zone tot Japan. In het noorden tot boven de poolcirkel, in het zuiden het Middellandse Zeegebied tot Turkije en waarschijnlijk nog naar Voor-Azië.
De grondkleur van deze vlinder is roodachtig en volgens de Latijnse soortnaam is het de kleur van rode oker. De kleur is zeker niet egaal en door de tekening maakt het een vlekkerige indruk.
Cerastis: kerastes is gehoornd. Dit verwijst naar de antennen van het mannetje die tweezijdig geveerd zijn. Omdat Linnaeus de Noctua's had beschreven met niet geveerde antennen, is dit een belangrijk onderscheid.
rubricosa: rubricosus is heeft de kleur van rode oker, naar de grondkleur van de voorvleugels.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
akkerwinde-uil
Tyta luctuosa
kastanjebruine uil
Xestia castanea
zwartvlekwinteruil
Conistra rubiginosa
chi-uil
Antitype chi
witvlekworteluil
Euxoa lidia
sigma-uil
Eugraphe sigma