Vrij algemeen. Komt vooral voor ten zuiden van de lijn Amsterdam-Apeldoorn. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 12-15 mm. Deze korstmosuil is te herkennen aan het feit dat de binnenste dwarslijn niet doorloopt tot aan de binnenrand van de vleugel. Ook de eerste dwarslijn raakt de binnenrand niet, maar buigt om in de richting van de binnenste dwarslijn, zodat tussen deze lijnen een lichte vlek in de vorm van een klaverblaadje zichtbaar is. De kleur van de vleugel varieert van groenachtig wit tot olijfgroen en heeft een variabel patroon van groene of soms oranjebruine vlekken. De zwarte dwarslijnen zijn over het algemeen duidelijk zichtbaar, maar kunnen vaag zijn.
De lichte korstmosuil (Bryophila domestica) heeft meestal een iets smallere en spitser toelopende voorvleugel met een meer naar binnen gebogen achterrand; de binnenste dwarslijn loopt door tot aan de binnenrand van de vleugel. De gevlekte groenuil (Moma alpium) is groter, bonter getekend en mist ondermeer de klaverbladtekening nabij de vleugelwortel. Zie ook de donkergroene korstmosuil (Cryphia algae).
donkergroene korstmosuil
Cryphia algae
NOCTUIDAE: Bryophilinae
lichte korstmosuil
Bryophila domestica
NOCTUIDAE: Bryophilinae
gevlekte groenuil
Moma alpium
NOCTUIDAE: Bryophilinae
Half juni-begin september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen; overdag rusten ze vaak op muren of daken.
Rups: september-mei. De soort overwintert als jonge rups tussen korstmossen. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in een spinsel, waarin ook de verpopping plaatsvindt.
Korstmossen op stenen, muren, daken en bomen.
Vooral stedelijk gebied; ook bosachtige gebieden, struwelen en boomgaarden.
Vrij algemeen. Komt vooral voor ten zuiden van de lijn Amsterdam-Apeldoorn. RL: niet bedreigd.
In Vlaanderen zeldzaam, maar wijdverbreid in alle provincies. In Wallonië vrij zeldzaam maar wijdverbreid.
Lokaal en verbrokkeld in Noordwest-Afrika (Marokko, Algerije) en in Zuid- en Midden-Europa. Naar het zuiden tot Sicilië en Griekenland. Naar het noorden tot Ierland, Zuid-Engeland, Nederland, Zuid-Nedersaksen, Thüringen en Saksen. Enkele exemplaren bij Berlijn en op öland (Zweden). Naar het zuidoosten mogelijk van Klein-Azië en de Kaukasus tot Israël en Zuidwest-Iran. Vroeger was C. amasina (Draudt, 1931) (Istrië, de Balkan en Voor-Azië) een ondersoort van N. muralis. Mocht na verder onderzoek blijken dat amasina inderdaad een zelfstandige soort is, dan moet de areaalgrens in het oosten worden herzien (Boursin, 1954, Hacker, 1989). Veel muralis-waarnemingen zullen dan naar amasina moeten worden verplaatst.
De korstmosuilen hebben korstmos als waardplant.
Deze soort is nogal variabel maar de donkere delen zijn altijd wel groenig van kleur.
muralis: muralis is behorend bij een muur. Wijzend op het voedsel van de rups: korstmossen groeiend op muren.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
zwartstipvlinder
Agrochola lota
geelbruine vlekuil
Amphipoea fucosa
zeeuwse grasworteluil
Apamea oblonga
populierengouduil
Xanthia ocellaris
geelvleugeluil
Thalpophila matura
open-breedbandhuismoeder
Noctua janthe