Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 21-26 mm. Deze uil lijkt qua tekening zeer sterk op de piramidevlinder (A. pyramidea), maar is gemiddeld iets kleiner en grijzer van kleur. Zwartbruine exemplaren komen bij deze soort nauwelijks voor. Het achterlijf is doorgaans geheel donker gekleurd. De palpen zijn vanaf de voorkant bekeken donkerbruin met een licht uiteinde aan het laatste segment (zie de extra opmerking bij Meer over gelijkende soorten). De binnenste en de buitenste dwarslijn hebben altijd dezelfde, geelachtige kleur.
Tot 42 mm; lijkt sterk op A. puramidea, maar de bult op segment elf is minder scherp driehoekig en heeft een scherpe rode punt; de witte vlekken op de rug komen bij elkaar en vormen een golvende lijn; borstpoten soms zwart.
Voor enkele subtiele verschillen in vleugeltekening, zie de piramidevlinder (A. pyramidea). Tussen beide soorten is echter vrij veel overlap in de genoemde kenmerken en bovendien zijn sommige kenmerken bij afgevlogen exemplaren niet goed zichtbaar. Een enkel kenmerk is daarom nooit voldoende om de soorten met zekerheid van elkaar te onderscheiden. Een combinatie van de genoemde kenmerken is meestal wel overtuigend genoeg om de goede soort vast te stellen. Zie ook de grote piramidevlinder (A. perflua).
grote piramidevlinder
Amphipyra perflua
NOCTUIDAE: Amphipyrinae
piramidevlinder
Amphipyra pyramidea
NOCTUIDAE: Amphipyrinae
Piramidevlinder (Amphipyra pyramidea).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
piramidevlinder
Amphipyra pyramidea
NOCTUIDAE: Amphipyrinae
Half juli-eind september in één generatie. De vlinders komen op smeer en op bloedende bomen; ze worden geregeld op licht aangetroffen. Overdag verbergen ze zich in holle bomen, achter schors, in nestkasten of in gebouwen, soms samen met exemplaren van Amphipyra pyramidea.
Rups: april-juni. De rupsen hebben een niet onderbroken zijlijn en het puntje op het laatste segment is rood gekleurd. De verpopping vindt plaats in een cocon in de strooisellaag of in de grond. De soort overwintert als ei in een bastspleet.
Diverse loofbomen en struiken, waaronder eik, wilg, beuk, linde en rododendron.
Bossen, struwelen, parken en tuinen.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij zeldzaam maar wijdverbreid in Vlaanderen. In Wallonië wijdverbreid in alle provincies.
Van Noordwest-Afrika (Marokko, Algerije, Tunesië) via heel Europa; naar het noorden tot Midden-Engeland, Midden-Zweden en Zuid-Finland (waar zij talrijker is dan A. pyramidea en naar het oosten uitbreidt). In Kleina-Azië in Noord-Turkije en de Kaukasus (Hacker, 1989).
Deze soort lijkt heel veel op Amphipyra pyramidea, piramidevlinder en is daar ook moeilijk van te onderscheiden.
Amphipyra: amphi is rond en pur is het vuur. Pickard en Treitschke vinden dat hiermee wordt aangeduid dat de vlinders op licht af komen. Spuler denkt dat het te maken heeft met de koperkleur van de achtervleugels.
berbera: berber is een inwoner van Barbary, de vindplaats van het type-exemplaar in Noord-Afrika.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
schijn-nonvlinder
Panthea coenobita
tweestreepgrasuil
Mythimna turca
sigma-uil
Eugraphe sigma
goudvenstertje
Plusia festucae
oorsilene-uil
Hadena irregularis
zwarte witvleugeluil
Aporophyla nigra