Begin mei-half juni in één generatie; soms een partiële tweede generatie tot eind juli. De mannetjes patrouilleren op plaatsen waar veel viooltjes groeien.
Rups: half juni-half mei. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de strooisellaag en daar vindt ook de verpopping plaats.
ei-afzet
De eitjes worden afzonderlijk afgezet op of in het strooisel nabij een jong viooltje dat op een zonnige plaats groeit.
rups en verpopping
De rupsen gaan al in juli in diapauze en overwinteren halfvolgroeid in de strooisellaag in een samengerold, verdord blad. In het voorjaar leeft de rups van jonge blaadjes en verhuist daarvoor regelmatig naar andere planten. Hij verpopt in een los spinsel in de strooisellaag.
vlinders
De mannetjes patrouilleren op plaatsen waar veel viooltjes groeien in de hoop een maagdelijk vrouwtjes te vinden. Zo´n wijfje wacht laag in de vegetatie op een mannetje en leidt hem weg naar een geschikte plek om te paren, meestal in een boom. De dichtheid is gemiddeld, circa 4 vlinders per hectare. De hoogste populatiedichtheid wordt na 1 tot 3 jaar na de houtkap verkregen.
Pearl-bordered Fritillary
Veilchen-Perlmutterfalter, Silberfleck-Perlmutterfalter
Le Grand Collier Argenté
zilveren vlek
Brenthis euphrosyne, Argynnis euphrosyne, Argyronome euphrosyne, Clossiana euphrosyne, Argynnis euphrosine
Boloria: bolos is visnet; het kenmerkende vleugelpatroon.
euphrosyne: Euphrosyne is de naam van een van de drie gratiën. Zie ook bij Argynnis aglaja en bij Melitaea athalia.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 19-23 mm. De bovenkant van de vleugels is overwegend oranje en heeft zwarte vlekken en stippen. De onderkant van de achtervleugel is contrastarm en overwegend geel tot oranje. Naast de gele vlek in de vleugelwortel bevindt zich een ronde, witachtige gele vlek met een zwart oog. Midden op de onderkant van de achtervleugel bevindt zich een grote zilverkleurige vlek in een band van minder opvallende licht gekleurde vlekken. Langs de achterrand bevinden zich witte vlekken die afgegrensd zijn met een roodbruine lijn.
Tot 25 mm; lichaam zwart met een rij witte vlekjes langs de spiracula; de doorns op de rug variëren in kleur van zwart tot geel of wit; kop zwart.
De paarse parelmoervlinder en de veenbesparelmoervlinder hebben een paarse band op de onderkant van de achtervleugel. Bij de zilveren maan zijn de lichte vlekken van de band op de onderkant van de achtervleugel allemaal ongeveer even opvallend, de witte vlekken langs de achterrand zijn afgegrensd met een zwarte lijn en naast de gele vlek in de vleugelwortel bevindt zich een ronde zwarte vlek.
Het is niet precies bekend waardoor de zilvervlek is verdwenen. Slechte weersomstandigheden, zoals in het voorjaar van 1923, kunnen niet de enige factor zijn. De soort wordt ook gevonden in bijvoorbeeld Frankrijk, Scandinavië en in Groot-Brittannië in Schotland en Wales, gebieden met een uiteenlopend klimaat. Veeleer speelt een verandering in het bosbeheer een rol. In veel bossen zijn open, bloemrijke plekken en gevarieerde bosranden met viooltjes verdwenen. Juist op deze plaatsen vloog de zilvervlek.
Het is niet duidelijk waardoor de zilvervlek is verdwenen; herintroductie is op dit moment dan ook geen optie.
Een sinds 1969 uit Nederland verdwenen standvlinder die vooral voorkwam in het Maas- en IJsseldal.
De zilvervlek wordt in de literatuur vermeld als weinig mobiel, toch toont de recente tijdelijke uitbreiding in Baden-Württemberg (Duitsland) aan dat hij in staat is snel nieuw leefgebied te koloniseren. Vermoedelijk kunnen ze meerdere kilometers afleggen en soms wordt nieuw leefgebied op een nog grotere afstand gekoloniseerd.
In Nederland was hij aan het begin van de vorige eeuw vrij zeldzaam. Hij is gevonden in het IJsseldal, Groningen, Overijssel en het Maasdal in Midden- en Zuid-Limburg. Verder zijn er populaties geweest in Noord-Brabant, de Veluwe en het Centraal Drents Plateau en zijn er enkele zwervers verspreid over het land gevonden.
De omvang van het verspreidingsgebied en de aantallen waargenomen vlinders bleven tot de jaren twintig van de vorige eeuw constant. Daarna nam de verspreiding in een snel tempo af. Mogelijk heeft de koude meimaand van 1923 geleid tot het verdwijnen van veel populaties. Op een klein aantal vliegplaatsen hield deze soort nog tientallen jaren stand, totdat aan het eind van de jaren zestig de laatste populaties bij Junne (Overijssel) en Mariahoop (Limburg) verdwenen. De dichtstbijzijnde populaties vliegen in de Ardennen en in Midden-Duitsland.
Op Europese schaal is de zilvervlek niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. Uit de omliggende landen wordt echter een achteruitgang tot wel 75% per 25 jaar gemeld. De zilvervlek staat op de Waalse, Duitse en Britse Rode Lijst en is sinds 1949 verdwenen uit Vlaanderen.
De zilvervlek leeft in vrijwel geheel Noord- en Midden-Europa, maar ontbreekt in delen van Ierland en het Iberisch schiereiland.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Bosranden en open plekken in bossen, zoals kapvlakten en bosweiden, brede bospaden en beschutte graslanden.
Waardplanten zijn diverse soorten viooltjes, met name hondsviooltje en bleek- en donkersporig bosviooltje.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting