Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 22-27 mm. Een forse, fraai getekende uil. De kleur varieert maar de tekening is zeer constant. Opvallend zijn het brede borststuk en de elkaar sterk overlappende vleugels. De voorvleugel van het mannetje is roodachtig bruin tot olijfgroen; die van het vrouwtje lichtbruin, lichtgroen of roodachtig bruin. De dwarslijnen zijn ongetand. Langs de achterrand van de oranjegele achtervleugel loopt een brede zwarte band. Van de witte poten zijn de uiteinden zwartwit geringd.
Tot 55 mm; lichaam okerkleurig bruin of roodachtig bruin, onderzijde lichter; over de rug een lichte middenstreep; op de rugzijde van de segmenten elf en twaalf lichte dwarsbanden achter donkere wigvormige vlekken; spiracula in zwarte vlekken; kop lichtbruin met donkerbruine spikkels.
Half juni-eind september in één generatie. De vlinders komen op smeer en in kleine aantallen op licht.
Rups: september-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag. De soort overwintert als jonge rups dicht bij de grond en verpopt zich ondergronds.
Allerlei kruidachtige planten zoals brandnetel en zuring; in het voorjaar soms ook lage houtige planten zoals bosbes, hazelaar, berk, braam, liguster en wilg.
Loofbossen, beboste heiden en andere bosachtige gebieden; soms tuinen.
Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
Nagenoeg heel Europa, noordelijk tot Schotland en Zuid-Scandinavië. De zuidelijke areaalgrens is onduidelijk wegens verwarring met N. tirrenica (Biebinger, Speidel & Hanigk, 1983), waarschijnlijk het Middellandse Zeegebied, Klein-Azië, Kaukasus, Armenië (en Siberië?).
Deze soort heeft t.o.v. de huismoeder als belangrijkste kenmerk de brede zwarte band langs de achterrand van de oranje achtervleugel.
Noctua: noctus, noctu is de nacht, 's nachts. Noctua is ook een uilensoort met kleine oortjes en gewijd aan Minerva. Of Linnaeus aan deze vogel dacht toen hij de naam gaf is onbekend; opvolgers legden wel dit verband. Deze naam werd ook de familieaanduiding, zowel in de wetenschappelijke naam als in het Nederlandse uilen. De essentie dient gezocht te worden in de nachtelijke leefwijze van deze vlinders.
fimbriata: fimbriatus is franje, rand, naar de oranje rand op de achtervleugel die sterk contrasteert met de zwarte band. De uitgang -ata is een uitgang die hoort bij spanners en Linnaeus heeft dan ook een poging gedaan (1767) om de naam te veranderen naar fimbria.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting
donkere jota-uil
Autographa pulchrina
gemarmerd heide-uiltje
Elaphria venustula
witvlekworteluil
Euxoa lidia
nullenuil
Dicycla oo
grauwe monnik
Cucullia umbratica
roodbont heide-uiltje
Anarta myrtilli