De laatste waarneming dateert van 1948 uit Oostkapelle.
Voorvleugellengte: Kenmerken: 13-16 mm. De grondkleur van de voorvleugel is witachtig en bedekt met een zwarte spikkeling. Op de voorvleugel bevindt zich een grillige patroon van bruine en zwartachtige vlekken en een duidelijke donkere middenschaduw. De achtervleugel is licht gekleurd met een donkere middenstip.
In het buitenland: juni-juli in één generatie. De vlinders komen op licht en rusten overdag op met korstmos begroeide stammen, de mannetjes vooral hoog en de vrouwtjes vooral lager op de stam.
De verpopping vindt plaats in een licht spinsel onder (korst)mossen op boomstammen.
In de literatuur worden verschillende waardplanten genoemd. Door sommigen wordt vermeld dat de rupsen op korstmossen leven, anderen noemen beuk en eik als waardplant.
In het buitenland: oude gemengde bossen met beuk.
De laatste waarneming dateert van 1948 uit Oostkapelle.
Verdwenen. Vroeger bekend uit het zuiden van Luxemburg, maar daar na 1980 niet meer waargenomen.
Van Frankrijk via Midden-Europa en de Balkan tot de Oekraïne. Zuid-Noord: van Sicilië tot Zuid-Zweden.
De gespikkelde korstmosspanner heeft korstmos op bomen als waardplant en het uiterlijk van de vlinder is gespikkeld.
Fagivorina: Fagus is het plantengeslacht beuk en voro is verslinden, verteren. Eet het mos dat op beuk groeit, niet de beuk zelf. De naam kan ook een verkorting zijn van Fagivoratrina is een eethuis, een bistro.
arenaria: arena is zand, van de gele glans van de voorvleugel.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
kalkbandspanner
Cataclysme riguata
vroege dwergspanner
Eupithecia lanceata
zwarte-w-vlinder
Macaria wauaria
satijnstipspanner
Idaea subsericeata
paarsbandspanner
Rhodostrophia vibicaria
springzaadspanner
Ecliptopera capitata