Zeldzaam. Komt verspreid over het land voor; op sommige plaatsen algemeen. Omdat deze soort weinig op licht komt, wordt hij waarschijnlijk vaak over het hoofd gezien; door gericht te zoeken naar rupsen, zou wel eens kunnen blijken dat deze soort niet zo zeldzaam is als nu het geval lijkt te zijn. RL: bedreigd.
Voorvleugellengte: 19-23 mm. Deze uil is te herkennen aan de karakteristieke Cucullia-rusthouding en de behaarde halskraag. De voorrand van de langgerekte voorvleugel maakt vlak voor de vleugelpunt een sterke boog, de vleugelpunt is vrij spits en de achterrand buigt naar binnen. De voorvleugel heeft een bruinachtig grijze grondkleur met vooral in het zoomveld een duidelijk patroon van fijne zwartachtige en lichtbruine strepen; de zwartachtige strepen lopen door tot in de franje. Het vrouwtje is over het algemeen donkerder dan het mannetje. De achtervleugel is bij het mannetje grijs en bij het vrouwtje bruinachtig grijs en iets donkerder.
Tot 45 mm; lichaam geelachtig groen tot groenachtig wit, onderzijde donkerder groen; over de rug twee rijen diagonale, groene, in V-vorm gerangschikte strepen met daartussen een rij purperachtig roze vlekken; over de spiracula een gebroken groene lengtestreep met daaronder een rij purperachtig-roze vlekjes; kop groenachtig wit met donkerder tekening.
De grauwe monnik (C. umbratica) is groter en de fijne zwartachtige strepen in het zoomveld van de voorvleugel lopen niet door tot in de franje.
grauwe monnik
Cucullia umbratica
NOCTUIDAE: Cuculliinae
Begin april-eind juni in één generatie. De vlinders komen matig op licht en bezoeken bloemen. Overdag worden ze soms rustend aangetroffen op boomstammen of paaltjes.
Rups: mei-juli. De rups foerageert vooral ´s nachts op de bloemen van de waardplant en verbergt zich overdag vaak dicht bij de grond; soms is de rups ook overdag actief. De waardplant wordt ook gebruikt om op te rusten; jonge rupsen rusten vooral op de bladeren en de stengeldelen. De soort overwintert als pop in een stevige cocon in de grond (soms meerdere jaren).
Kamille, met een voorkeur voor reukeloze kamille.
Allerlei pioniervegetaties waar de waardplant groeit zoals wegbermen en industrieterreinen; ook akkerranden, braakliggend land en andere open grazige plaatsen.
Zeldzaam. Komt verspreid over het land voor; op sommige plaatsen algemeen. Omdat deze soort weinig op licht komt, wordt hij waarschijnlijk vaak over het hoofd gezien; door gericht te zoeken naar rupsen, zou wel eens kunnen blijken dat deze soort niet zo zeldzaam is als nu het geval lijkt te zijn. RL: bedreigd.
Vrij zeldzaam en wijdverbreid in het hele land; lokaal vrij algemeen.
In Europa noordelijk tot Noord-Engeland, Denemarken, Zuid-Zweden en Letland. De zuidelijke grens was lange tijd onduidelijk omdat in 1929 de gelijkende soort C. calendulae (Treitschke,1835), vroeger C. wredowi (Costa, 1835), voor de Canarische eilanden, Zuid-Europa, Irak als daar geldende soort werd vastgesteld. Alle vroegere waarnemingen uit deze gebieden zijn dus onzeker geworden. Inmiddels is duidelijk geworden dan C. chamomillae voorkomt van Marokko en Tunesië via Malta en Kreta tot Klein-Azië (hier als ssp. hackeri (Ronkay & Ronkay, 1988). Verder naar het oosten bekend uit de Oeral, de Kaukasus en Midden-Azië.
Kamillevlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Kamille is de enige waardplant van deze soort.
Cucullia: cucullus is een hoed, een monnikskap. Naar de opvallende monnikskapachtige haartooi op de torax.
chamomillae: khamaimelon is chamomilla. Chamaemelum nobile (Anthemis nobilis), Roomse kamille is een voedselplant.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
variabele breedvleugeluil
Diarsia mendica
gevlekte groenuil
Moma alpium
zuidelijke stofuil
Hoplodrina ambigua
sint-janskruiduil
Chloantha hyperici
zilverstreep
Deltote bankiana
ridderspooruil
Periphanes delphinii