Zeldzaam. Wordt sinds 2008 waargenomen op enkele locaties in Zuid-Limburg, in Zeeland en in 2015 ook in Overijssel. Was daarvoor lange tijd (sinds 1959) niet gezien.
Voorvleugellengte: 17-20 mm. Het opvallendste kenmerk van deze variabele soort is de zwartachtige tekening in het middenveld: de ringvlek is gedeeltelijk omrand met een dikke zwarte lijn en staat via een dunne zwarte lijn in verbinding met de eveneens gedeeltelijk zwart omrande niervlek. In het wortelveld bevinden zich twee zwarte strepen, één vlak bij de binnenrand van de vleugel en één halverwege de voorrand en de binnenrand. De laatstgenoemde streep accentueert in rusthouding de punten van de donkerbruine schouders die enigszins uiteen lijken te lopen. De enigszins golvende lichte golflijn is in het midden getand en heeft aan de binnenzijde twee onduidelijke zwartachtige wigvormige vlekken. Door de ongelijkmatige donkere roodachtig bruine en zwartachtige tekening op de geelachtig bruine, soms roodachtig getinte ondergrond, vertoont de vlinder vaak een vlekkerig patroon. De uitgebreidheid van de donkere tekening is variabel; sommige exemplaren zijn vrij licht, andere maken een veel donkerdere indruk. Bij lichte vlinders vallen de uilvlekken nauwelijks op doordat deze dezelfde kleur hebben als de grondkleur van de vleugel; bij donkere exemplaren valt de niervlek wel goed op.
Zie de variabele grasuil (A. crenata).
variabele grasuil
Apamea crenata
NOCTUIDAE: Hadeninae
Juni-juli in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups: augustus-maart. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag dicht bij de grond in een opgerold blad; jonge rupsen foerageren ook overdag. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een cocon in de strooisellaag.
Diverse grassen, waaronder kropaar en ruwe smele.
Loofbossen en struwelen; soms parken en tuinen.
Zeldzaam. Wordt sinds 2008 waargenomen op enkele locaties in Zuid-Limburg, in Zeeland en in 2015 ook in Overijssel. Was daarvoor lange tijd (sinds 1959) niet gezien.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen. Recent slechts gekend van één vindplaats in Limburg (Tessenderlo, 2009 en 2011). In Wallonië zeldzaam, met verspreide vindplaatsen in Luik, Luxemburg en Namen.
Van Europa via Noord-Azië tot Oost-Siberië. In Europa vooral in het centrum verbrokkeld, naar het noorden tot Schotland, Noord-Frankrijk, Oost-België, Noord-Duitsland, Denemarken, Zuid-Zweden en Litouwen. Naar het zuiden tot Zuid-Frankrijk, Sardinië, Zuid-Italië, Bulgarije, Zuid-Rusland (de Krim).
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
Langs de achterrand van de voorvleugel liggen zwarte driehoekjes die samen met een paar zwarte vlekken een zwarte vleugelrand vormen.
Apamea: apamea is de naam van een stad in Klein-Azië waar Theodorus, een van de oude kerkvaders woonde; verder zonder enthomologische betekenis. Auteurs gebruikten wel vaker namen van steden in Klein-Azië en telkens met een kerkelijke achtergrond en zonder verdere enthomologische betekenis: Thyatira (Ochsenheimer) en nicaea (Prunner). Antiochus de Grote tekende in Apamea een vredesovereenkomst met de Romeinen (88 v.Ch) na de verloren slag bij Magnesia.
epomidion: epomidios is op de schouder, verwijzend naar de bleke vlek bij de basis langs de costa.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
witvlek-silene-uil
Hadena albimacula
tandjesuil
Sideridis turbida
akkerwinde-uil
Tyta luctuosa
graswortelvlinder
Apamea monoglypha
lichte daguil
Heliothis viriplaca
bleke stofuil
Athetis gluteosa