Vrij zeldzaam. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en lokaal in de duinen; ook in Zeeland wordt de soort lokaal waargenomen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 29-34 mm. Deze spinneruil lijkt sterk op het eikenweeskind (C. promissa), maar heeft meestal een minder bont getekende voorvleugel. In de zwarte buitenste dwarslijn is een diepe W zichtbaar en rond de ringvlek bevindt zich een lichte vlek. De zwartachtige middenband op de karmozijnrode achtervleugel heeft de vorm van een brede bochtige W en is in het midden het breedst. De golflijn is getand, maar minder scherp dan bij het eikenweeskind.
Zie het eikenweeskind (C. promissa).
eikenweeskind
Catocala promissa
EREBIDAE: Erebinae
Blauw weeskind (Catocala fraxini), rood weeskind (Catocala nupta) en bruine sikkeluil (Laspeyria flexula).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
bruine sikkeluil
Laspeyria flexula
EREBIDAE: Erebinae
rood weeskind
Catocala nupta
EREBIDAE: Erebinae
blauw weeskind
Catocala fraxini
EREBIDAE: Erebinae
Half juli-half september in één generatie. De vlinders komen op smeer en bloedende bomen en in mindere mate op licht. Overdag zijn ze rustend op een boomstam of een muur aan te treffen. Soms zijn ze enkele uren voor de schemering al actief.
Rups: april-juni. Jonge rupsen foerageren op de bloemen en de bladknoppen van de waardplant; oudere rupsen foerageren op de bladeren en verbergen zich overdag in een schorsspleet of op een tak van de waardplant. De verpopping vindt plaats in een cocon tussen de bladeren. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Eik.
Uitgestrekte oude bossen.
Vrij zeldzaam. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en lokaal in de duinen; ook in Zeeland wordt de soort lokaal waargenomen. RL: niet bedreigd.
In Vlaanderen zeldzaam, maar toegenomen. Talrijke vindplaatsen in het Oosten, minder verbreid in het Westen. In Wallonië wijdverbreid ten zuiden van Samber en Maas.
In Europa wijdverbreid. Naar het noorden tot Zuid-Engeland, Zuid-Scandinavië en naar het noordoosten tot de Oeral. In het westelijk Middellandse zeegebied tot Noord-Afrika. In Zuidoost-Europa tot Midden-Griekenland. Verder van Klein-Azië tot de Kaukasus. Buiten de eikgebieden soms als trekker. Zo betreffen waarnemingen in het hoge noorden (Finland) vrijwel zeker trekvlinders. Ook binnen het permanente areaal mag uitgegaan worden van grote aantallen zwervers/trekkers. In de Alpen komen ze veelvuldig boven de eikzone uit.
Zie voor een uitgebreide toelichting op de Nederlandse naam de uitleg bij het rood weeskind.
De kenmerkende rode kleur van de achtervleugel van wordt omschreven met karmozijnrood. Karmozijn is een helrode verfstof verkregen door extractie met water van bepaalde vrouwelijke schildluizen.
Meer over Nederlandse namen
Catocala: kato is onder en kalos is mooi. Deze soorten hebben mooie, helder gekleurde achter- of ondervleugels.
sponsa: sponsus is een huwelijksbelofte; sponsa is een verloofde, een bruid.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
gele snuituil
Paracolax tristalis
grauwe borstel
Gynaephora fascelina
blauw weeskind
Catocala fraxini
lijnsnuituil
Herminia tarsipennalis
plat beertje
Eilema lurideola
moerasspinner
Laelia coenosa