Vrij algemeen. Was rond 2010 nog zeldzaam, maar breidt zich sinds 2013 snel uit en kan nu in grote delen van het land gevonden worden. RL: bedreigd.
Voorvleugellengte: 13-15 mm. Deze spinneruil heeft een tamelijk slank gebouwd lichaam. De warme grijsachtig bruine, vaak lila getinte voorvleugel heeft langs de achterrand bij de vleugelpunt een grote roestbruin gekleurde vlek. De achterrand van de voorvleugel heeft een karakteristieke dubbele uitholling met halverwege een stompe punt en de vleugelpunt is scherp. Kenmerkend zijn de twee fijne donkergerande geelachtig bruine dwarslijnen, die grofweg recht over de voorvleugel lopen en bij de voorrand een scherpe hoek maken. Tussen deze centrale dwarslijnen liggen twee zwarte vlekjes. Ook over de achtervleugel loopt een donkergerande lichte dwarslijn.
Tot 24 mm; lichaam achter de kop en naar de staart enigszins gezwollen; de eerste vier buikpootparen zeer klein; lichaam blauwachtig groen met onregelmatige zwarte en groenachtig witte tekening; op de rug van segment elf een paar verheven wratten; kop groenachtig wit met zwarte tekening.
De bleke eenstaart (Falcaria lacertinaria) heeft een andere rusthouding en een onregelmatiger gekartelde achterrand; op de voorvleugel bevindt zich slechts één middenstip, de dwarslijnen zijn donkerder dan de grondkleur en de achtervleugel is lichter en heeft geen dwarslijn. Zie ook de booglijnuil (Colobochyla salicalis).
bleke eenstaart
Falcaria lacertinaria
EREBIDAE: Aventiinae
booglijnuil
Colobochyla salicalis
EREBIDAE: Aventiinae
Blauw weeskind (Catocala fraxini), rood weeskind (Catocala nupta) en karmozijnrood weeskind (Catocala sponsa).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
blauw weeskind
Catocala fraxini
EREBIDAE: Aventiinae
karmozijnrood weeskind
Catocala sponsa
EREBIDAE: Aventiinae
rood weeskind
Catocala nupta
EREBIDAE: Aventiinae
Begin juni-half augustus en regelmatig een tweede vliegpiek in september. De vlinders vliegen vanaf de schemering; ze komen op smeer en in mindere mate op licht. Overdag rusten de vlinders op een boomstam of op naalden op de grond; ze zijn gemakkelijk te verstoren.
Rups: juli-mei. De rups is vooral ´s nachts actief. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een stevige cocon op een tak van de waardplant.
Korstmossen op loofbomen en naaldbomen; uit kweekexperimenten blijkt dat de rupsen ook algen eten.
Bossen, struwelen, parken en oude boomgaarden.
Vrij algemeen. Was rond 2010 nog zeldzaam, maar breidt zich sinds 2013 snel uit en kan nu in grote delen van het land gevonden worden. RL: bedreigd.
In Vlaanderen vrij zeldzaam. Voor 2010 nagenoeg verdwenen in grote delen van Vlaanderen behalve de Westkust, maar sindsdien spectaculair toegenomen met talrijke vindplaatsen in alle provincies. In Wallonië zeldzaam, maar wijdverbreid en lokaal vrij algemeen.
De zuidgrens: het noorden van het Iberisch schiereiland - Corsica - Zuid-Italië - Zuid-Griekenland - de Zwarte Zee - het zuiden van de Kaukasus. Naar het noorden tot Zuid-Engeland en Zuid-Noorwegen. Komt ook voor in het Oessoeri-gebied en in Oost-Azië.
De gegolfde achterrand van de voorvleugel eindigt in een sikkelvorm en de grondkleur van de vleugels is bruin.
Laspeyria: laspeyria is een eerbetoon aan J.H. Laspeyres (1769 - 1809), een beroemde Duitse entomoloog die juist was gestorven. Laspeyres is ook burgemeester van Berlijn geweest.
flexula: flexulus is een verkleining van flexus is gebogen, naar de gebogen vormen van de vleugelachterrand.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting
hopsnuituil
Hypena rostralis
bleek beertje
Nudaria mundana
mendicabeer
Diaphora mendica
bruine daguil
Euclidia glyphica
kleine beer
Phragmatobia fuliginosa
brandnetelsnuituil
Hypena obesalis