Zeldzaam. Komt lokaal voor in het kustgebied; elders af en toe een waarneming. RL: bedreigd.
Voorvleugellengte: 19-23 mm. De grijze binnenste helft van de voorvleugel van deze Cucullia-soort contrasteert sterk met het roodachtig bruine deel langs de voorrand, waarin zich de enigszins licht afstekende ringvlek en niervlek bevinden. De binnenrandhoek en een smalle streep langs de binnenrand zijn eveneens roodachtig bruin. Dichtbij de binnenrandhoek ligt een wit halvemaanvormig vlekje.
Tot 45 mm; lichaam groen, roze of purperachtig-rood met over de rug een heldergele, zwartgezoomde middenstreep met aan weerszijden een paar smalle zwarte lengtestrepen; onder de lijn van de spiracula een zwartgezoomde, gele lengtestreep; kop groen tot roze met zwarte stipjes.
De kuifvlinder (C. verbasci) en de helmkruidvlinder (C. scrophulariae) hebben een geschulpte achterrand, minder grijs op de voorvleugel en dichtbij de binnenrandhoek liggen twee witte halvemaanvormige vlekjes; de ringvlek en niervlek zijn niet zichtbaar. De kuifvlinder vliegt bovendien vroeger in het jaar.
helmkruidvlinder
Cucullia scrophulariae
NOCTUIDAE: Cuculliinae
kuifvlinder
Cucullia verbasci
NOCTUIDAE: Cuculliinae
Half mei-eind september in één generatie. De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen soms op licht en op smeer; ze bezoeken bloemen van onder andere kamperfoelie, silene en teunisbloem.
Rups: begin juli-begin oktober. De rups foerageert overdag en wordt soms zonnend aangetroffen. De soort overwintert als pop (soms meerdere jaren) in een stevige cocon op of in de grond.
Zulte en guldenroede; in tuinen ook herfstasters.
Vooral schorren, kwelders en slikken; in het binnenland oevers, uiterwaarden en vochtige grazige weiden.
Zeldzaam. Komt lokaal voor in het kustgebied; elders af en toe een waarneming. RL: bedreigd.
In Vlaanderen zeer zeldzaam en lokaal; nagenoeg beperkt tot de kuststreek en de polders in Oost- en West-Vlaanderen. Vroeger ook gekend uit Antwerpen en Limburg. In Wallonië vroeger waargenomen in alle provincies, maar recente waarnemingen ontbreken.
Vooral in Midden-Europa. Naar het noorden tot Midden-Engeland, Denemarken, Zuid-Zweden (ook exemplaren in Zuid-Noorwegen en Midden-Zweden). Naar het zuiden tot de zuidrand van de Pyreneeën, de Alpen en de Karpaten (ook exemplaren in Macedonië en Bulgarije) tot Oekraïne en de Kaukasus. Naar het oosten tot Transkaukasië, Noord-Iran, West-Siberië tot Tien Shan met nog een geïsoleerd voorkomen in Toerkestan. Oude opgaven uit het Amoergebied en Japan hebben waarschijnlijk betrekking op verwante soorten.
De monniken zijn gekleed in een eenvoudig stemmig grijs habijt en het hoofd (de kop) is bedekt met een monnikskap.
Waardplanten van de astermonnik zijn zulte, guldenroede en (herfst-)aster.
Cucullia: cucullus is een hoed, een monnikskap. Naar de opvallende monnikskapachtige haartooi op de torax.
asteris: Aster is het plantengeslacht waar ook A. tripolium, zeeaster, zulte toe behoort en dat is een belangrijke voedselplant. In Wenen, waar het type-exemplaar vandaan komt, zal het wel een andere plant binnen het genus Aster geweest zijn.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
zandstofuil
Caradrina selini
roodkopwinteruil
Conistra erythrocephala
tweestreepvoorjaarsuil
Orthosia cerasi
veldgrasuil
Apamea anceps
bonte marmeruil
Deltote deceptoria
maanuiltje
Cosmia pyralina