Vrij zeldzaam. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland en zeer lokaal in de duinen; ook elders af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 16-19 mm. De lichtgrijze, enigszins bruinachtig getinte voorvleugel heeft een karakteristieke tekening die bestaat uit een zwartachtige strook langs de binnenrand en een brede band die dwars daarop via de niervlek naar de voorrand loopt. De zwartachtige strook bestaat uit een dichte donkere bestuiving en twee zwarte strepen: een dikke zwarte streep vanuit het wortelveld en een zeer langgerekte streep in de vorm van een speerpunt vanuit de binnenrandhoek. Er is weinig variatie, maar bij sommige exemplaren is de voorvleugel vrijwel geheel zwartachtig gekleurd; soms komen vlinders voor met een donkere grijsbruine grondkleur. De achtervleugel is opvallend wit.
Tot 35 mm; lichaam zwart met op de rug paren van lange, knotsvormige haren die op opvallende, gele dwarsbanden staan ingeplant; kop en poten glimmend zwart. De jonge rupsen missen de gele dwarsbanden en de haren zijn nog niet zo sterk ontwikkeld, maar ze hebben over de rug een lange, grijsachtig witte vlek en lijken hierdoor op uitwerpselen van vogels, wanneer ze gekromd op de bladeren zitten.
Begin mei-begin juli in één generatie; soms een partiële tweede generatie in juli-augustus. De vlinders komen op licht en op smeer.
Rups: juni-augustus; rupsen van een eventuele tweede generatie tot in oktober. De opvallende rups rust op de bovenzijde van een blad. De rupsen knagen een holte in dood hout en maken de uitgang dicht met zijde en houtsplinters. De soort overwintert als pop in deze holte.
Allerlei loofbomen, waaronder els, berk, wilg, beuk, eik en iep.
Loofbossen, broekbossen en struwelen.
Vrij zeldzaam. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland en zeer lokaal in de duinen; ook elders af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam in de oostelijke helft van Vlaanderen, met verspreide vindplaatsen in Vlaams-Brabant, Antwerpen en Limburg. In Wallonië vrij zeldzaam en wijdverbreid ten zuiden van Samber en Maas.
In Europa tussen Noord-Spanje, Midden-Italië, Albanië en Bulgarije in het zuiden en Noord-Engeland, Zuid-Noorwegen, Midden-Zweden, Midden-Finland en de Oeral in het noorden. Van Klein-Azië en de Kaukasus via gematigd Azië tot Siberië, Noord-China, Sachalin en Japan.
De els is een van de vele boomsoorten die waardplant zijn voor deze soort. Ook de wetenschappelijke, de Duitse en de Engelse soortnaam verwijst naar de els. Meer over Nederlandse namen
Acronicta: akronux is het vallen van de avond. Waarschijnlijk heeft deze naam dezelfde strekking als Noctua, in de nacht. Dit genus heeft immers geen enkele binding met de avondschemering.
alni: Alnus is het plantengeslacht els, een voedselplant van deze soort.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
rookkleurige worteluil
Euxoa nigricans
wachtervlinder
Eupsilia transversa
late heide-uil
Xestia agathina
vale duinrietboorder
Photedes extrema
zwartrandgrasuil
Apamea epomidion
bonte daguil
Protoschinia scutosa