Vrij zeldzaam. Komt in bosachtige gebieden zeer verspreid over het land voor; de waargenomen aantallen zijn laag. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 14-17 mm. De enige bleekgrijze spinner in Nederland, die bovendien van alle andere kleine spinners afwijkt qua vliegseizoen. Is verder te herkennen aan de zwart gerande, relatief donkergrijze middenband op de voorvleugel; de buitenrand hiervan heeft een golvend verloop. Er is weinig variatie in tekening.
Tot 40 mm; lichaam zwart en overdekt, met korte, fijne roodachtige haartjes op de rug en geelachtig witte haren op de flanken, met borsteltjes van langere zwarte haren; rug en flanken met variabele rode en wit of gele tekening, maar altijd met een dubbele rij wratjes op de rug; kop glimmend zwart.
Bij de eikenprocessierupsis de middenband meestal dezelfde kleur als de grondkleur van de vlinder, bij de grijsbandspinner is hij donkerder. De binnenste en buitenste dwarslijn lopen ook hoekiger dan bij de eikenprocessierups en lopen naar het lijf toe niet naar elkaar toe.
eikenprocessierups
Thaumetopoea processionea
LASIOCAMPIDAE: Poecilocampinae
Half augustus-begin september in één generatie. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes vliegen ´s nachts en komen op licht, vooral mannetjes soms met meerdere exemplaren tegelijk.
Rups: mei-juli. De rups verpopt zich in een cocon in de strooisellaag. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Diverse loofbomen en struiken, waaronder meidoorn, lijsterbes, wilg en struikhei.
Open bossen, struwelen, heiden en tuinen.
Vrij zeldzaam. Komt in bosachtige gebieden zeer verspreid over het land voor; de waargenomen aantallen zijn laag. RL: kwetsbaar.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen. Slechts enkele vindplaatsen langs de noordgrens van Antwerpen en Limburg. In Wallonië algemener met verspreide vindplaatsen ten zuiden van Samber en Maas.
Van het Iberisch schiereiland via Zuid-, West- en Noord-Europa naar het oosten tot Rusland. Naar het zuiden tot Voor-Azië. Niet op de zuidelijke Balkan en ook niet op de meeste eilanden in de Middellandse Zee.
De rupsen van de Spinner-familie spinnen een meer of minder stevige cocon om in te gaan verpoppen.
De grijsbandspinner heeft een mooie grijze grondkleur met een iets donkerder eveneens grijze dwarsband. Meer over Nederlandse namen
Trichiura: thrix, trikhos is haar en oura is een staart. Dit slaat op de sterk ontwikkelde anale pluim van de vlinder, vooral bij het vrouwtje.
crataegi: crataegi is meidoorn, door Linnaeus genoemd als een van de waardplanten.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
ringelrups
Malacosoma neustria
eikenblad
Gastropacha quercifolia
hageheld
Lasiocampa quercus
espenblad
Phyllodesma tremulifolia
heideringelrups
Malacosoma castrensis
zwarte herfstspinner
Poecilocampa populi