Een zeer zeldzame soort die halverwege de twintigste eeuw af en toe werd waargenomen in Zuid-Limburg.
Voorvleugellengte: 22-25 mm. Een uil zonder sterk naar voren springende elementen in de tekening. De grondkleur is dof groenachtig (soms haast blauwachtig) grijs tot bruingrijs. De tekening bestaat uit tamelijk duidelijke geelachtige geschulpte tot dubbel getande dwarslijnen en een geelomrande nier- en ringvlek. De niervlek komt meestal het sterkst naar voren. De achtervleugel is dof, soms iets geelachtig, bruingrijs.
In het buitenland: begin juni-half oktober. De vlinders komen op smeer; slechts zelden op licht.
Rups: in het buitenland augustus-mei. De soort overwintert als rups. De rups leeft diep in de bodem en daar vindt ook de verpopping plaats.
Diverse planten, waaronder klein hoefblad, groot hoefblad en wolfsmelk.
In het buitenland: vooral gebieden met weinig vegetatie.
Een zeer zeldzame soort die halverwege de twintigste eeuw af en toe werd waargenomen in Zuid-Limburg.
Uitgestorven. Voor 1980 gekend uit Henegouwen, Luik en Luxemburg.
Noordwest-Afrika, Zuid- en Midden-Europa, Voor-Azië en Zuid-Rusland. In Midden-Europa naar het noorden tot Nederland en de noordrand van het middengebergte. Eén melding uit Zuid-Engeland.
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
Een grote vlinder en, als bij zoveel andere uilen, ligt de grondkleur in de buurt van bruin; in dit geval geelbruin.
Rhyacia: rhuax is een stroom, een beek, naar de getande lijnen op de voorvleugel die Hübner aan stromend water deed denken, een thema dat hij frequent gebruikte bij de spanners.
lucipeta: lux, lucis is licht en peto is zoeken. R. lucipeta zou vaak de kaarsvlam in vliegen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
nazomeruil
Ammoconia caecimacula
bruine witvleugeluil
Aporophyla lutulenta
nunvlinder
Orthosia gothica
vierkantvlekuil
Xestia xanthographa
kuifvlinder
Cucullia verbasci
moerasbos-uil
Acronicta strigosa