Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 16-20 mm. Het mannetje heeft een bruinachtige voorvleugel en is nogal variabel van kleur en tekening; is echter goed herkenbaar aan de opvallende rij zwarte stippen langs de achterrand van de voor- en achtervleugel. Bij afgevlogen exemplaren zijn de stippen minder duidelijk. Van de centrale dwarslijnen zit in de buitenste een dubbele knik terwijl de binnenste vrijwel recht loopt. Het vleugelloze vrouwtje heeft duidelijk aanwezige vleugelstompjes met gewoonlijk donkere dwarslijnen of -banden en de kleur varieert van bruinwit tot donkerbruin.
Tot 29 mm; lichaam zeer variabel in kleur van vuilgeel tot olijfgroen, roodachtig bruin of purperachtig bruin, met een zwartachtige tekening op de rug, soms als een rij X-vormige vlekken; boven de witte spiracula soms een donkere lengtestreep; kop bruin.
De grote wintervlinder (Erannis defoliaria) heeft geen zwarte stipjes langs de achterrand, maar kan wel een zwartgeblokte franje hebben. Zie ook de najaarsspanner (A. aurantiaria).
Het vrouwtje van de microvlinder Diurnea fagella is net zo groot en komt ook in het voorjaar voor; de relatief grote vleugels zijn echter zeer puntig en grijs.
grote wintervlinder
Erannis defoliaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
najaarsspanner
Agriopis aurantiaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Najaarsspanner (Agriopis aurantiaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en). De rups van de grote voorjaarsspanner heeft korte haren, de rups van de najaarsspanner lange haren.
najaarsspanner
Agriopis aurantiaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Begin februari-eind april in één generatie. De mannetjes komen soms in grote aantallen op licht, vooral wanneer de hele nacht lang met lichtvallen in het bos wordt gevangen; soms ook op stroop. De mannetjes kunnen ook in de middag al vliegend waargenomen. De vrouwtjes kunnen worden gevonden door ´s morgens boomstammen af te zoeken.
Rups: april-juni. De rups lijkt sterk op de najaarsspanner (Agriopis aurantiaria) en is alleen van die soort te onderscheiden door de kortere haren. De soort overwintert als pop in de grond.
Diverse loofbomen, zoals els, beuk, sleedoorn, eik, berk en linde.
Vooral loofbossen; ook struwelen, heiden, ruige graslanden en tuinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
Van het Iberisch Schiereiland via Midden-Europa tot de Oeral; in het zuiden: het Middellandse Zeegebied en via de Zwarte Zee tot de Kaukasus, in het noorden tot in Zuid-Scandinavië.
De grote voorjaarsspanner vliegt in februari, maart en april. Het is de grootste van de drie voorjaarsspanners.
Agriopis: agrios is wild en ops, opos is het gezicht, vanwege de ruwe schubben die de voorkant bekleden.
marginaria: margo, marginis is een grens.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
gevlekte zomervlinder
Comibaena bajularia
bonte bessenvlinder
Abraxas grossulariata
tweevlekspanner
Lomographa bimaculata
sporkehoutspanner
Philereme vetulata
bosbesbruintje
Macaria brunneata
spaansgroene zomervlinder
Jodis putata