Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 18-24 mm. De voorrand en de achterrand van de brede voorvleugel vormen een vrijwel rechte hoek; de vleugelpunt is bij het mannetje iets scherper dan bij het vrouwtje. Op de tamelijk effen voorvleugel vallen de lichte aders op, waarop en waarlangs een zwartachtige spikkeling te zien is; langs de hoofdader is daardoor een duidelijke donkere veeg zichtbaar. In het zoomveld zijn de lichte aders donker omzoomd en daartussen liggen zeer kleine zwartachtige pijlvlekjes; ook de halvemaanvormige vlekjes of streepjes van de franjelijn zijn goed zichtbaar. Het mannetje heeft een roodachtig bruine grondkleur; het duidelijk grotere vrouwtje is licht strokleurig, soms met een donkerdere grijsachtige tint. Soms komen donkerbruine tot zwartachtige exemplaren voor met minder opvallende, voornamelijk donkere aders en relatief weinig tekening; bij deze vlinders vallen de drie lichte vlekjes langs de voorrand dicht bij de vleugelpunt op, evenals de serie lichte vlekjes in de franje.
Tot 60 mm; lang en slank; bleek geelachtig bruin met roodachtige zweem en iets donkerder rug; over de zwarte spiracula een lichte lengtestreep; nekschild op segment één roodachtig bruin; kop roodachtig bruin.
De herfst-rietboorder (Rhizedra lutosa) heeft een smallere, spitser toelopende voorvleugel en mist de uit streepjes bestaande franjelijn. De egelskopboorder (Globia sparganii) is kleiner en onderscheidt zich vooral door de dikke zwarte rand langs binnenste lob van de niervlek; het zoomveld is minder contrastrijk doordat de aders niet lichter van kleur zijn dan de grondkleur. Zie ook de oostelijke uil (Fabula zollikoferi) en het rietluipaard (Phragmataecia castaneae). Deze vier soorten missen bovendien de pijlvlekjes.
egelskopboorder
Globia sparganii
NOCTUIDAE: Hadeninae
oostelijke uil
Fabula zollikoferi
NOCTUIDAE: Hadeninae
herfst-rietboorder
Rhizedra lutosa
NOCTUIDAE: Hadeninae
rietluipaard
Phragmataecia castaneae
NOCTUIDAE: Hadeninae
Eind juni-eind oktober in één generatie. De vlinders komen op licht en zwerven daarbij soms ver van het leefgebied vandaan. De vlinders nemen geen voedsel op.
Rups: april-juli. De rups leeft in de stengel van de waardplant, eerst bovenin en later dieper naar beneden. Tijdens de groei wisselt de rups diverse malen van plant en laat daarbij opvallende gaten achter in de stengels. De verpopping vindt plaats met de kop naar beneden in de stengel van de laatste plant waarin hij gefoerageerd heeft of in een dode stengel. De soort overwintert als ei.
Vooral grote lisdodde, maar ook kleine lisdodde.
Oevers van vijvers, sloten en meren, moerassen en riviermonden.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: kwetsbaar.
In Vlaanderen vrij algemeen. Wijdverbreid in alle provincies, maar in lage dichtheden. In Wallonië zeer zeldzaam, met slechts enkele recente waarnemingen in Henegouwen, Luxemburg en Namen.
Noord-Afrika (Marokko, Egypte), Europa (noordelijk tot Schotland en Midden-Scandinavië), Voor-Azië en Midden-Azië. In Zuid-Europa alleen zeer lokaal, maar bij gericht zoeken zal het voorkomen talrijker blijken te zijn (Hacker, 1989).
De rupsen van veel uiltjes dringen door in de stengel van planten; ze eten en groeien daar.
Van deze soort zijn grote en kleine lisdodde de waardplanten. De Latijnse naam wijst ook op deze plantensoort.
Nonagria: Nonagria is een oude naam voor het eiland Andros in de Egeïsche zee. Treitschke die met Ochsenheimer samenwerkte, geeft deze uitleg en het is geheel in stijl met de gewoonte van de laatste om voor genusnamen aardrijkskundige plaatsen te gebruiken.
typhae: Typha latifolia is grote lisdodde, de voedselplant van de rups.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bruine grasuil
Rhyacia simulans
varenuil
Callopistria juventina
perzikkruiduil
Melanchra persicariae
zuringuil
Acronicta rumicis
straaljagertje
Trigonophora flammea
donkere marmeruil
Deltote pygarga