Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 13-16 mm. De brede voorvleugel is óf grijsachtig wit met een gele voor- en achterrand óf bleekgeel; beide kleurvormen hebben een kleine zwarte stip in het midden van de voorrand en van de binnenrand. De achtervleugel is donker.
Rozenblaadje (Miltochrista miniata), rondvleugelbeertje (Thumatha senex) en phegeavlinder (Amata phegea).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
rondvleugelbeertje
Thumatha senex
EREBIDAE: Arctiinae
rozenblaadje
Miltochrista miniata
EREBIDAE: Arctiinae
phegeavlinder
Amata phegea
EREBIDAE: Arctiinae
Eind mei-eind augustus in één generatie. De vlinders worden overdag vaak opgejaagd uit lage vegetatie. Ze vliegen vanaf de schemering en komen op licht.
Rups: augustus-mei. De soort overwintert als rups. De verpopping vindt plaats in een cocon in de strooisellaag.
Korstmossen en algen op houtige planten en loofbomen, waaronder struikhei en wilg.
Vooral heiden, vochtige graslanden en open bossen.
Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: kwetsbaar.
In Vlaanderen vrij algemeen en wijdverbreid ten oosten van de lijn Antwerpen-Brussel en aan de Westkust. Zeldzaam in de noordelijke helft van Oost- en West-Vlaanderen, ontbrekend in de zuidelijke. In Wallonië vrij algemeen en wijdverbreid.
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via West-Europa inclusief de Britse eilanden naar het oosten tot Altaj en tot Siberië. Naar het zuiden tot het noordelijke Middellandse Zeegebied en via de Balkan tot Klein-Azië. Naar het noorden tot Midden-Scandinavië.
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
Op de brede voorvleugels van dit beertje zitten twee keer twee heel fijne zwarte stipjes.
Cybosia: kubos is een blok, een dobbelsteen; heeft betrekking op de positie van de vier zwarte stippen op de voorvleugels (dat zou duidelijk moeten zijn als je ze 'verlengd' bekijkt). Dit was de enige soort die Hübner in dit genus onderbracht.
mesomella: mesos is het midden en melos is zwart. Linnaeus omschrijving: 'een tineïde met vleugels die wit zijn aan de bovenkant en geel met een zwart centrum aan de onderkant'. Daarom is de naam een verkorte vorm van mesomelella en beschrijvend voor het zwarte middendeel.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
klein geel weeskind
Catocala nymphagoga
klein purperuiltje
Eublemma parva
plat beertje
Eilema lurideola
grijs weeskind
Minucia lunaris
mendicabeer
Diaphora mendica
hopsnuituil
Hypena rostralis