Algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 16-19 mm. De groene voorvleugel loopt spits toe en heeft een licht gebogen voorrand. Gewoonlijk zijn drie schuine, ruwweg evenwijdig lopende zilverachtig witte dwarslijnen zichtbaar; met name langs de binnenste twee lijnen ligt meestal een donkere schaduw. De binnenste lijn maakt vlak bij de binnenrand een scherpe bocht en is vaak verbonden met een zilverachtig witte schouderstreep. De buitenste lijn loopt door tot in de vleugelpunt. De antennen zijn oranje of roodachtig roze, de palpen en de voorpoten zijn roze. Het mannetje heeft een intensere groene kleur dan het vrouwtje en een kenmerkende heldere roodachtig roze of rozeachtig bruine vleugelzoom en een gelijk gekleurde, soms geblokte franje; de achtervleugel is geel. Het borststuk is vrij fors en sterk behaard. Het vrouwtje heeft een iets bredere bleekgroene voorvleugel met een geel- of groenachtig witte zoom en een witte achtervleugel. De sterkte van de dwarslijnen kan variëren; de binnenste en/of buitenste lijn is soms vaag of zelfs nauwelijks zichtbaar.
Tot 35 mm; lichaam plomp en naar de staart toe sterk versmald; kleur groen met geelachtig witte spikkels en streepjes; over de rug twee brede, geelachtig witte lengtestrepen; de naschuivers zijn verbreed en hebben een rode streep; kop lichtgroen.
Zie de grote groenuil (Bena bicolorana).
grote groenuil
Bena bicolorana
NOLIDAE: Chloephorinae
Eind april-begin september in één, soms twee generaties. De vlinders komen op licht.
Rups: juni-oktober. De soort overwintert als pop in een stevige cocon in de vorm van een bootje, vastgemaakt op of onder een blad van de waardplant of achter schors.
Diverse loofbomen, waaronder berk, beuk, hazelaar, iep, eik en ratelpopulier.
Vooral bossen en duinen.
Algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
Niet alleen in Europa verbreid maar ook in grote delen van de Palearctische gebieden en is daar doorgaans niet zeldzaam. Niet in Noord-Afrika maar wel in alle andere Middellandse Zeelanden. Het verloop van de Zuidgrens: Zuid-Spanje - Klein-Azië (Pontus) - verder oostwaarts. De noordgrens loopt volgens de lijn: het noorden van de Britse eilanden (tot plm de 62e breedtegraad), via Noorwegen en Zweden en via Finland (64e breedtegraad. Naar het oosten door Midden-Azië tot Korea, Japan en de Koerilen.
De groenuilen hebben groen op de voorvleugels.
De witte lijnen over de voorvleugels maken een zilveren indruk.
Pseudoips: pseudos is namaak, vals en ips is een worm die van wijnstokknoppen vreet; waarschijnlijk moet dit letterlijk worden geïnterpreteerd omdat de rups nogal wat schade kan aanrichten. Hübner (1806) gebruikte deze naam al eerder in zijn Tentamen.
prasinana: prasinus is de groene kleur van look, naar de grondkleur van de vlinder. De uitgang -ana laat zien dat Linnaeus deze soort als tortrix beschreef.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
katoengroenuil
Earias insulana
groot visstaartje
Meganola albula
zwartlijnvisstaartje
Meganola togatulalis
variabele eikenuil
Nycteola revayana
kleine groenuil
Earias clorana
fraaie wilgenuil
Nycteola degenerana