Zeldzaam. Komt vooral voor ten zuiden van de lijn Alkmaar-Nijmegen; daarbuiten schaars of ontbrekend. Op sommige vliegplaatsen kan de soort vrij talrijk voorkomen. RL: bedreigd.
Voorvleugellengte: 16-19 mm. Net als de andere Cucullia-soorten is deze uil te herkennen aan de karakteristieke rusthouding met de dicht tegen het lichaam gedrukte vleugels en de behaarde halskraag, die de indruk wekt dat de vlinder een kap op heeft. Over de grijze, soms licht bruinachtig getinte voorvleugel lopen enkele zwartachtige dwarsbanden. In de niervlek en de grote lichte ringvlek bevinden zich opvallende dubbele zwarte vlekken, waardoor het soms lijkt alsof er 88 op de vleugel staat geschreven. Langs de achterrand van de voorvleugel bevindt zich een rij, eveneens duidelijk zichtbare, zwarte vlekken.
Tot 40 mm; lichaam grijsachtig wit met variabele grijsachtig groene dwarsbanden, waartussen bruine vlekkjes staan; kop witachtig met lichtbruine tekening.
De bijvoetmonnik (C. artemisiae) is even groot en heeft dezelfde grondkeur, maar mist de krachtige zwartachtige tekening.
bijvoetmonnik
Cucullia artemisiae
NOCTUIDAE: Cuculliinae
Begin juni-eind augustus in één generatie. De vlinders zijn actief vanaf de schemering en komen matig op licht; ze bezoeken bloemen van onder andere spoorbloem.
Rups: juli-september. De rups foerageert op de bloemen en de zaden van de waardplant en rust overdag onbeschut op de bloemen. De soort overwintert als pop in een stevige cocon van spinsel en aarde in de strooisellaag of in de grond (soms meerdere jaren). Het afzetten van de eieren vindt plaats op solitair groeiende waardplanten.
Vooral bijvoet, maar ook absintalsem.
Plaatsen met zonnige kale stukjes grond, zoals spoordijken, steengroeven en verwaarloosde terreinen in industriegebieden of havens.
Zeldzaam. Komt vooral voor ten zuiden van de lijn Alkmaar-Nijmegen; daarbuiten schaars of ontbrekend. Op sommige vliegplaatsen kan de soort vrij talrijk voorkomen. RL: bedreigd.
Zeldzaam. Wijdverbreid in het hele land, maar grotendeels afwezig in de Kempen en in Luxemburg; vooral gevonden als rups, mogelijk algemener dan tot nu toe werd aangenomen. In Vlaanderen (vooral in het Westen) talrijker dan in Wallonië.
Verbreid in het grootste deel van Europa, naar het zuiden tot Centraal-Spanje, Midden-Italië, Joegoslavië, Bulgarije en Roemenië; naar het noorden Groot-Britannië (waar absinthii zich tussen 1945 en 1965 uitbreidde van de zuidkust tot voorbij Midden-Engeland) en Zuid-Scandinavië. Naar het oosten Klein-Azië, Iran (Elburs) tot Centraal-Azië (Midden-China, Boerjatenrepubliek).
De monniken zijn gekleed in een eenvoudig stemmig grijs habijt en het hoofd (de kop) is bedekt met een monnikskap.
De waardplant van de absintmonnik is bijvoet maar toch ook absintalsem.
Cucullia: cucullus is een hoed, een monnikskap. Naar de opvallende monnikskapachtige haartooi op de torax. absinthii: Artemisia absinthium is absint-alsem, de waardplant van deze soort.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting
astermonnik
Cucullia asteris
variabele worteluil
Euxoa cursoria
florida-uil
Spodoptera exigua
Sierlijke haarbos
Ochropleura leucogaster
panteruiltje
Acontia trabealis
dubbelstipvoorjaarsuil
Anorthoa munda