Vrij zeldzaam. Komt lokaal voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen; elders ook af en toe een waarneming. RL: bedreigd.
Voorvleugellengte: 15-19 mm. De tamelijk brede voorvleugel van deze stevig gebouwde uil heeft een rechte voorrand en een vrij gelijkmatig zwartachtig bruine grondkleur met daarover een fijne goudgele spikkeling. Goed zichtbaar zijn de goudgeel omlijnde ringvlek en niervlek en de lichte golflijn; de donkere, enigszins licht gerande middelste dwarslijnen zijn minder opvallend. Er is weinig variatie; soms vertoont de niervlek een puntvormige uitstulping in de richting van de ringvlek. Het mannetje heeft licht geveerde antennen en een grotendeels witachtige achtervleugel. Bij het vrouwtje is de achtervleugel grijs en bij de vleugelwortel witachtig.
De geelvleugeluil (Thalpophila matura) heeft een opvallende witachtige buitenste dwarslijn en een strokleurige achtervleugel. Zie ook de groene geelvleugeluil (Polyphaenis sericata).
geelvleugeluil
Thalpophila matura
NOCTUIDAE: Hadeninae
groene geelvleugeluil
Polyphaenis sericata
NOCTUIDAE: Hadeninae
Pijpenstro-uil (Apamea aquila), variabale grasuil (Apamea crenata), grauwe grasuil (Apamea remissa), rietgrasuil (Apamea unanimus), veldgrasuil (Apamea anceps), kweekgrasuil (Apamea sordens), bonte grasuil (Cerapteryx graminis) en gelijnde grasuil (Tholera decimalis).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
bonte grasuil
Cerapteryx graminis
NOCTUIDAE: Hadeninae
gelijnde grasuil
Tholera decimalis
NOCTUIDAE: Hadeninae
veldgrasuil
Apamea anceps
NOCTUIDAE: Hadeninae
variabele grasuil
Apamea crenata
NOCTUIDAE: Hadeninae
rietgrasuil
Apamea unanimis
NOCTUIDAE: Hadeninae
grauwe grasuil
Apamea remissa
NOCTUIDAE: Hadeninae
kweekgrasuil
Apamea sordens
NOCTUIDAE: Hadeninae
pijpenstro-uil
Apamea aquila
NOCTUIDAE: Hadeninae
Eind juli-eind september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: maart-juli. De rups foerageert vooral ´s nachts, eerst op de bladeren van de waardplant, later onder aan de stengel en in de wortels. De eieren worden los in het gras afgezet en overwinteren.
Diverse harde grassen, waaronder kweek, borstelgras en bochtige smele.
Graslanden en grazige ruigten.
Vrij zeldzaam. Komt lokaal voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen; elders ook af en toe een waarneming. RL: bedreigd.
Zeer zeldzaam. Beperkt tot enkele vindplaatsen in de Antwerpse en Limburgse Kempen en Oost- en West-Vlaanderen. Vroeger bekend uit alle Waalse provincies, maar geen recente meldingen.
Van het Iberisch schiereiland via heel Europa tot Siberië. Naar het noorden tot iets onder de poolcirkel in Scandinavië. De zuidgrens: Italië, de Balken en de Zwarte Zee en verder tot Midden-Azië.
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
De Duitse soortnaam geeft donkerbruin aan, een oude Nederlandse naam is donkere vlinder en de wetenschappelijke Genusnaam geeft modderkleurig aan. Alles wijst op het donkere uiterlijk.
Tholera: tholeros is modderig, naar de kleur van de voorvleugels.
cespitis: caespes, caespitis is graszode, naar de voedselplant van de rups: grassen en zeggen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
chi-uil
Antitype chi
sierlijke voorjaarsuil
Orthosia gracilis
goudvenstertje
Plusia festucae
florida-uil
Spodoptera exigua
zeeuwse grasworteluil
Apamea oblonga
bruine heide-uil
Polia bombycina