Vrij algemeen. Komt voor op de zandgronden in het binnenland; daarbuiten slechts af en toe een waarneming. RL: bedreigd.
Voorvleugellengte: 17-20 mm. Langs de binnenrand van de voorvleugel bevindt zich een witachtige, ruwweg vierkante vlek, die meestal duidelijk opvalt. Kenmerkend zijn ook de tamelijk grote zwarte pijlvlekken aan de binnenzijde van de golflijn. De grote ring- en de niervlek zijn witachtig begrensd en steken licht af tegen het donkerdere middenveld. De brede tapvlek valt door de chocoladebruine rand op als een donkere vlek; soms is de tapvlek geheel donker gevuld.
Tot 40 mm; lichaam okerachtig bruin; sommige vormen zijn vrijwel ongetekend, terwijl andere een bleke middenstreep met aan weerszijden zwarte vlekken op de rug hebben, met op de flanken een brede, donkerbruine lengteband; kop geelachtig bruin. De jonge rupsen zijn groen.
Bij de gelijnde silene-uil (Sideridis reticulata) zijn de aders licht gekleurd en de middelste dwarslijnen sterk gebogen; de witachtige vlek aan de binnenrand van de voorvleugel ontbreekt. Zie ook de heide-schaaruil (Papestra biren).
gelijnde silene-uil
Sideridis reticulata
NOCTUIDAE: Hadeninae
heide-schaaruil
Papestra biren
NOCTUIDAE: Hadeninae
Eind april-eind juni in één generatie. De vlinders komen op licht en op smeer.
Rups: juli-april. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag dicht bij de grond. De soort overwintert als rups op een grasstengel en verpopt zich in een losse cocon op de grond.
Diverse grassen, waaronder pijpenstrootje, straatgras en schaduwgras.
Heiden en graslanden.
Vrij algemeen. Komt voor op de zandgronden in het binnenland; daarbuiten slechts af en toe een waarneming. RL: bedreigd.
In Vlaanderen zeldzaam. Nagenoeg beperkt tot de Kempen. In Wallonië zeldzaam, maar wijdverbreid ten zuiden van Samber en Maas.
Van Spanje door Midden- en Zuid-Europa (inclusief de Britse eilanden) naar het oosten tot de Oeral. De noordgrens loopt over Zuid-Scandinavië en de zuidgrens door het Middellandse Zeegebied, Klein-Azië, Noord-Iran, Midden-Azië, Siberië en Noord-Mongolië (ssp. bombycina Eversman, 1847).
Deze vlinder heeft in de tekening een paar duidelijke vlekken.
De pijlen zitten bij de achterrand van de voorvleugels. Ook de Latijnse soortnaam wijst op deze pijlen.
Pachetra: Pakhus is dik en etron is het achterlijf; het genus dus van de grote maten.
sagittigera: sagitta is een pijl en gero is dragen; naar de pijlpunten bij de achterrand van de voorvleugels.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
variabele breedvleugeluil
Diarsia mendica
gevlekte groenuil
Moma alpium
zuidelijke stofuil
Hoplodrina ambigua
sint-janskruiduil
Chloantha hyperici
zilverstreep
Deltote bankiana
ridderspooruil
Periphanes delphinii