Vrij zeldzaam. Een soort die in de twintigste eeuw vooral voorkwam in Zuid-Limburg, met name in het Gulpdal en het Geuldal. De laatste jaren breidt de soort zich steeds verder naar het westen en noorden uit. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 30-36 mm. Een van de grootste uilen die in Nederland voorkomen; de donkerbruine voorvleugel is zeer breed. De tekening, waarvan vooral de onvolledige, donkere band met de scherpe lichte randen en de gedeeltelijk lichte aders opvalt, is weinig variabel. De kleur en de intensiteit van de tekening kunnen variëren; sommige exemplaren zijn gelijkmatig dofbruin van kleur, andere hebben een heldere lichtbruine, soms roze getinte tekening en een extra brede donkere middenband. De achtervleugel heeft opvallend lichte franje. De onderzijde van zowel de voor- als de achtervleugel heeft een brede lichte, geelachtig bruine zoom.
Tot 70 mm; vrij dik, naar de kop versmald; lichaam licht bruinachtig grijs of okerkleurig, met over de rug een witte, vlekkerige lengtestreep, die door een rij donkergrijze, driehoekige vlekken loopt en aan weerszijden een rij schuine, zwarte strepen heeft; onder de lijn van de zwartgerande, oranje spiracula loopt een okerachtig witte golflijn; kop lichtbruin met donkerder tekening.
Half juni-half september in één generatie. De vlinders komen op smeer en in mindere mate op licht; soms worden ze aangetroffen op honingdauw of bloedende bomen. De vlinders rusten overdag in gebouwen, onder bruggetjes of in nestkasten.
Rups: september-mei. De soort overwintert als jonge rups, laag in de vegetatie. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag. De verpopping vindt plaats in een harde cocon achter schors, in muurspleten of in de strooisellaag.
In het najaar vooral kruidachtige planten, waaronder zuring, dovenetel en vogelmuur; in het voorjaar vooral loofbomen en struiken, waaronder klimop, kardinaalsmuts, meidoorn, sleedoorn, wilg en berk.
Bossen en struwelen langs rivieroevers of moerassen.
Vrij zeldzaam. Een soort die in de twintigste eeuw vooral voorkwam in Zuid-Limburg, met name in het Gulpdal en het Geuldal. De laatste jaren breidt de soort zich steeds verder naar het westen en noorden uit. RL: niet bedreigd.
Vrij zeldzaam in Vlaanderen, sterk toegenomen. Vrij algemeen in grote delen van Oost- en West-Vlaanderen, (nog) zeldzaam in de Kempen. In Wallonië vrij zeldzaam, maar wijdverbreid en lokaal in hoge aantallen waargenomen.
Noordwest-Afrika en heel Zuid-Europa. Naar het noorden tot Noord-Ierland, Midden-Schotland, Noord-Duitsland, Polen (een enkeling in Denemarken). Ook in Klein-Azië naar het zuiden tot Palestina.
Zie voor een uitgebreide toelichting op de Nederlandse naam de uitleg bij het rood weeskind.
Mormo: mormo is een afschuwelijk vrouwelijk monster.
maura: maurus is een inwoner van Mauretanië. Linnaeus geeft Mauretanië aan als vindplaats van het type-exemplaar
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
witstipgrasuil
Mythimna albipuncta
kompassla-uil
Hecatera dysodea
donker halmuiltje
Oligia latruncula
zandstofuil
Caradrina selini
donkere grasuil
Tholera cespitis
krakeling
Diloba caeruleocephala