Van deze soort zijn nauwelijks recente waarnemingen bekend. Sinds een waarneming in 1956 in Limburg werd de soort in 2022 weer in Nederland waargenomen, nu in Zuid-Holland. Dit betreft waarschijnlijk een zwerver, maar wie weet volgen er binnen de volgende 68 jaar wel meer waarnemingen.
Voorvleugellengte: 16-18 mm. De grondkleur van de voorvleugel varieert van bruinachtig wit tot donkerbruin met een zilvergrijze tint. De niervlek is gedeeltelijk zwart omrand, maar bij donkere exemplaren niet opvallend; de ringvlek is vaak nauwelijks herkenbaar. De vleugelpunt is afgerond en steekt, vanaf de zijkant gezien, naar achter uit. Het brede borststuk heeft opvallende uitstulpingen. De achtervleugel is sneeuwwit met opvallende donkere aders.
De geelbruine houtuil (Lithophane socia) heeft een bruinachtig grijze achtervleugel en puntige schouders.
geelbruine houtuil
Lithophane socia
NOCTUIDAE: Hadeninae
De vlinders worden in het buitenland vanaf half april tot begin juni waargenomen in één generatie. De vlinders komen gewoonlijk later in de avond op licht; ook aan te treffen op smeer, wilgenkatjes en bloemen van sleedoorn en vlinderstruik.
Rups: mei-juli. Jonge rupsen laten zich aan zijden draden meevoeren met de wind. Rupsen zijn zowel in België als Engeland nog nooit gevonden. De rupsen leven (op kweek) van verschillende soorten kruiden en houtachtige planten.
Pop: de soort overwintert als pop in een losse cocon in de grond.
Diverse kruidachtige en houtige planten, waaronder klaver, weegbree, wilg en berk.
Ruige open grond, grazige akkers, struwelen, open bossen en boomgaarden.
Van deze soort zijn nauwelijks recente waarnemingen bekend. Sinds een waarneming in 1956 in Limburg werd de soort in 2022 weer in Nederland waargenomen, nu in Zuid-Holland. Dit betreft waarschijnlijk een zwerver, maar wie weet volgen er binnen de volgende 68 jaar wel meer waarnemingen.
Beperkt tot Wallonië. Zeldzaam en lokaal ten zuiden van Samber en Maas; vooral verbreid in de kalkstreek.
De soort heeft in Europa een verspreiding van het Iberisch schiereiland naar het oosten tot Rusland. Naar het noorden tot de Baltische staten. In de omliggende landen komt de soort in het zuidenwesten van Engeland voor. In België komt de soort vooral voor in de kalkstreek (Viroinvallei) in het zuidoosten. In 2020 werd een waarneming gedaan van een zeer waarschijnlijke zwerver, net ten noordoosten van Antwerpen. In Duitsland komt de soort ook voornamelijk in de zuidelijke helft voor.
Buiten Europa gaat de verspreiding van Noord-Afrika (Marokko, Algerije), vandaar via het Middellandse Zeegebied naar Voor-Azië en de Kaspiche Zee.
Brildrager is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Op de voorvleugel heeft de niervlek veelal de vorm van een brilleglas met een oog er achter. De twee vleugels samen vormen dan een bril. Er zijn ook varianten waarbij de niervlekken helemaal opgenomen zijn in het zwarte deel van de vleugel en de bril wordt dan tevergeefs gezocht.
Lees ook wat Linnaeus schreef over de ogen onder 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Egira: Aegira is een Griekse stad in de Peloponnesus.
conspicillaris: conspicillaris is afgeleid van conspicilium is een uitzichtpost. Linnaeus schreef: ''vleugels met geloken oogleden (de vlekken geven de indruk van gesloten ogen) maar ondanks dat zijn het plaatsen waarvandaan je goed kunt uitkijken'. Er zijn ook andere uitleggingen mogelijk, maar het gaat om de bedoelingen van Linnaeus zelf.
kuifvlinder
Cucullia verbasci
dubbelpijl-uil
Graphiphora augur
houtkleurige vlinder
Xylena vetusta
heide-schaaruil
Papestra biren
bleke grasworteluil
Apamea lithoxylaea
gevlekte silene-uil
Hadena confusa