Zeldzaam. Een soort die af en toe wordt waargenomen in het zuiden en midden van het land. RL: ernstig bedreigd.
Voorvleugellengte: 17-20 mm. Deze uil lijkt qua rusthouding en vorm sterk op de bruine essenuil (L. semibrunnea) – met name de prominente schouders vallen ook hier op. Eveneens komt de tekening sterk overeen. De voorvleugel heeft een lichte geelachtig bruine grondkleur, soms met een okerkleurige tint, soms met grijs vermengd. In het middenveld is een middenschaduw zichtbaar. Deze bevat in de binnenrandhelft een grijs- tot zwartachtige vlek. Soms is deze klein en onduidelijk, maar doorgaans maakt deze deel uit van een opvallende grotere donkere vlek die zich uit kan strekken tot in het wortelveld en het zoomveld. Deze vlek raakt nooit de binnenrand van de vleugel zoals bij de bruine essenuil. Hierdoor zijn in rusthouding twee afzonderlijke vlekken zichtbaar in plaats van één. De ringvlek en niervlek zijn vaag zichtbaar als lichte, vaak extra licht omrande vlekken. De niervlek steekt via deze lichte rand in combinatie met een donkere rand nog eens extra sterk af tegen de donkere tekening in de binnenrandhelft. Langs de achterrand van de voorvleugel bevinden zich donkere pijlvormige vlekken en streepjes. De langste bevinden zich in de binnenrandshoek. De achtervleugel is bruinachtig grijs.
Zie de bruine essenuil (L. semibrunnea) en de brildrager (Egira conspicillaris).
bruine essenuil
Lithophane semibrunnea
NOCTUIDAE: Hadeninae
brildrager
Egira conspicillaris
NOCTUIDAE: Hadeninae
Half augustus-begin oktober en na de overwintering maart-eind april in één generatie. De vlinders zijn vanaf de schemering actief; in het najaar bezoeken ze bloemen van klimop en overrijpe bramen, in het voorjaar wilgenkatjes. De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups: april-juni. De rups maakt een stevige cocon in de grond, waarin ongeveer een maand later de verpopping plaatsvindt. De soort overwintert als vlinder, verborgen achter losse boomschors of op een andere beschutte plaats. De paring vindt plaats in het voorjaar.
Diverse loofbomen en struiken, waaronder eik, wilg, berk, sleedoorn, appel, paardenkastanje, braam en liguster; soms kruidachtige planten.
Loofbossen en parken.
Zeldzaam. Een soort die af en toe wordt waargenomen in het zuiden en midden van het land. RL: ernstig bedreigd.
Zeldzaam in de oostelijke helft van Vlaanderen, met recente waarnemingen uit Vlaams-Brabant, Antwerpen en Limburg. In Wallonië zeldzaam, maar wijdverbreid ten zuiden van Samber en Maas.
Verbreid in Europa. Noordelijk tot Ierland en de zuidhelft van Scandinavië, naar het zuiden tot Zuid-Spanje, Midden-Italië, Macedonië, Bulgarije, de Krim en de Kaukasus. Naar het oosten via Midden-Azië tot Japan. Oudere opgaven uit Noord-Amerika betreffen andere soorten.
De voorvleugel is licht geelachtig bruin en het uiterlijk van de vlinder doet aan hout(-nerf) denken.
Lithophane: lithos is een steen en phaino, phan is blijken te zijn; de vlinder vertoont gelijkenis met een steen en valt in rust daardoor nauwelijks op (hoewel de soorten uit dit geslacht vaker op een paaltje of takje zitten te rusten).
socia: socius is verbonden met, mogelijk met een van de andere soorten die door Hufnagel binnen dit genus worden genoemd, maar zeker niet met L. semibrunnea dat 43 jaar later werd benoemd. Er zal zeker niet bedoeld zijn om de sociale eigenschappen van deze soort te accentueren: de rups vertoont kannibalisme!
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bruine essenuil
Lithophane semibrunnea
bleke grasworteluil
Apamea lithoxylaea
duinworteluil
Agrotis ripae
veelhoekaarduil
Opigena polygona
windeweeskind
Aedia leucomelas
schedeldrager
Craniophora ligustri