Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor, maar wordt in de oostelijke helft van het land meer waargenomen dan in het westen; op sommige vliegplaatsen talrijk. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 9-11 mm. Een opvallend kenmerk op de bruinachtig grijze, tamelijk afgeronde voorvleugel is de sterk vergrote zwarte middenstip. Op de voorvleugel bevinden zich vele dwarslijntjes. De achtervleugel is wit tot lichtgrijs met een zeer duidelijk patroon van enkele donkere dwarslijnen, waaronder een opvallend gevormde middenlijn; op de achtervleugel bevindt zich een duidelijke middenstip. De franje is duidelijk geblokt.
20-22 mm. Lijf roodachtig bruin met een donkerder ruglijn die het best zichtbaar is op de borst- en op de paar laatste segmenten, met onduidelijke subdorsale lijnen en een beetje blekere stigmalijn.
Zie de spardwergspanner (E. abietaria) en de eikendwergspanner (E. dodoneata).
spardwergspanner
Eupithecia abietaria
GEOMETRIDAE: Larentiinae
eikendwergspanner
Eupithecia dodoneata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
Dennendwergspanner (Eupithecia indigata).
De rupsen van de Eupithecia-soorten lijken veel op elkaar. Bij determinatie kan de waardplant een handig hulpmiddel zijn. Vergelijk daarnaast ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen en het habitat.
dennendwergspanner
Eupithecia indigata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
Begin april-eind juli in één generatie. De vlinders komen goed op licht. Ze rusten overdag op laaghangende takken of stammen en zijn gemakkelijk op de jagen.
Rups: eind juni-eind augustus. De soort overwintert als pop in de strooisellaag.
Vooral fijnspar; ook zilverspar, douglasspar, jeneverbes, europese lork en grove den.
Vooral naaldboomaanplanten; ook houtsingels, parken en tuinen.
Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor, maar wordt in de oostelijke helft van het land meer waargenomen dan in het westen; op sommige vliegplaatsen talrijk. RL: kwetsbaar.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal talrijk.
West-Europa, de Britse eilanden naar het oosten Rusland, Oekraïne, Georgië en het Altaj-gebied; in het noorden tot Lapland. In Zuid-Europa Italië, de Balkan en Turkije.
Alle soorten uit het Genus Eupithecia plus nog een aantal andere kleine spanners zijn samengebracht onder de groepsnaam dwergspanner.
Vooral de fijnspar onder de naaldbomen is de waardplant van deze dwergspanner.
Eupithecia: eu is goed, goedig en pithex, pithekos is een dwerg. De vlinders hebben een aantrekkelijk uiterlijk en zijn klein. Haworth schrijft: mooie vlinders, als ze rusten zien ze er prachtig uit: de vleugels gespreid en vlak, elegant gedrukt tegen de ondergrond; eigenlijk helemaal ontworpen om ze in vlinderkasten te verzamelen.
Tantillaria: tantillus is heel klein; een kleine soort, zelfs voor een dwergspanner
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bosbesbruintje
Macaria brunneata
vals witje
Siona lineata
streepstipspanner
Idaea humiliata
egale stipspanner
Idaea straminata
walstrobandspanner
Epirrhoe galiata
tweelingbosrankspanner
Horisme radicaria