Vrij zeldzaam. Een soort die vooral voorkomt in de zuidelijke helft van het land; ook lokaal in de duinen en op de zandgronden. RL: bedreigd.
Voorvleugellengte: 16-22 mm. Rust met open half omhoog gehouden vleugels en houdt de voorvleugels enigszins gekruld. De kleur van de voorvleugel varieert van bleek strogeel tot roodachtig bruin. De vlinders van de tweede generatie zijn kleiner, levendiger gekleurd en duidelijker getekend; ook hebben ze soms een roze tint. De buitenste dwarslijn op de bovenzijde van de voorvleugel loopt langs de kleine zilverkleurige maanvormige vlek en is óf vrijwel recht óf enigszins golvend (soms een geringe knik in de voorste helft). De achterrand van de achtervleugel is opvallend gekarteld en heeft een diepe insnijding in het midden.
Tot 38 mm; lichaam varieert in kleur van donker grijsachtig bruin tot groenachtig bruin of licht roodachtig bruin; het derde paar poten van de thorax is knopvormig; op de rugzijden van de segmenten vijf en acht dubbele, wratachtige uitwassen; kop zwart of bruin, vrij plat en vierhoekig in uiterlijk.
De halvemaanvlinder (S. tetralunaria) heeft een donkere vlek vlak bij de achterrand op de bovenzijde van de achtervleugel en minder gekartelde vleugels; de maanvormige vlek op de voorvleugel is bij de halvemaanvlinder groter en de daarlangs lopende dwarslijn is bij de voorrand duidelijk gebogen. Zie ook het herculesje (S. dentaria).
herculesje
Selenia dentaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
halvemaanvlinder
Selenia tetralunaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Herculesje (Selenia dentaria) en halvemaanvlinder (Selenia tetralunaria). Jonge rupsen kunnen ook verward worden met de rups van de kleine herculesspanner (Cepphis advenaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
kleine herculesspanner
Cepphis advenaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
halvemaanvlinder
Selenia tetralunaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
herculesje
Selenia dentaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Half april-half augustus in twee generaties. De vlinders worden zelden gezien, behalve laat in de nacht op licht.
Rups: juni-augustus. De soort overwintert als pop in de grond.
Diverse loofbomen, waaronder berk, wilg en sleedoorn. In Finland grauwe els, es en zomereik.
Open bossen en struwelen.
Vrij zeldzaam. Een soort die vooral voorkomt in de zuidelijke helft van het land; ook lokaal in de duinen en op de zandgronden. RL: bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land, maar doorgaans waargenomen in lage aantallen.
Komt in nagenoeg alle Europese landen voor, in het oosten tot de Oeral en als ssp. kuldjana (Wehrl, 1940) tot het westen van Centraal-Azië; in het zuiden Marokko, het Iberisch Schiereiland het Middellandse Zeegebied, Klein-Azië, het Zwarte Zeegebied en de Kaukasus en in het noorden tot Zuid-Scandinavië.
Lindeherculesje is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
De achtergrond van deze naam blijft onduidelijk.
Selenia: selene is de maan, vanwege de sikkelvormige discale vlekken.
lunularia: lunula is een maantje, naar de maanvormige discale vlekken.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bruine grijsbandspanner
Cabera exanthemata
vliervlinder
Ourapteryx sambucaria
kajatehoutspanner
Pelurga comitata
eikendwergspanner
Eupithecia dodoneata
tere zomervlinder
Hemistola chrysoprasaria
bruine bergspanner
Euphyia frustata