Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 16-20 mm. In de meeste gevallen onderscheidt het helder kanariegele borststuk deze spanner van de andere Ennomos-soorten. Verder vertoont de buitenste dwarslijn op de voorvleugel een vrij sterke kromming en bereikt deze lijn in een geleidelijke boog de voorrand. De afstand van deze lijn tot de vleugelpunt is in verhouding kleiner dan bij de andere Ennomos-soorten. Gewoonlijk is de middenstip duidelijk aanwezig. De grondkleur is doorgaans oranjegeel (soms donkerder) met een variabele donkere spikkeling; er komen echter ook vaalgele exemplaren voor.
Tot 50 mm; vrij slank, versmald naar de kop; lichaam roodachtig bruin met donkere purperachtig bruine tekening op rug en flanken en soms met een groene zweem op de onderzijde; op de rugzijde van segment vijf een duidelijke uitwas; kop bruin
Bij het geelblad (E. quercinaria) heeft de buitenste dwarslijn een kronkel bij de voorrand en is er geen contrast tussen het borststuk en de rest van de vlinder. Bij de essenspanner (E. fuscantaria) en de gehakkelde spanner (E. erosaria) is de buitenste dwarslijn veel minder gekromd; bovendien is bij de egalere gehakkelde spanner de middenstip vaag of afwezig. Beide soorten hebben een (licht)bruin borststuk. Zie ook de iepentakvlinder (E. autumnaria).
geelblad
Ennomos quercinaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
gehakkelde spanner
Ennomos erosaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
essenspanner
Ennomos fuscantaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
iepentakvlinder
Ennomos autumnaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Half juli-half oktober in één generatie. De vlinders komen goed op licht.
Rups: mei-juli. De rups is vooral ´s nachts actief en verpopt zich in de strooisellaag of vastgesponnen aan kleine planten. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Diverse loofbomen en struiken, waaronder els, bosbes, berk, wilg en sleedoorn.
Bossen, struwelen en parken; ook tuinen, maar meestal niet in dicht bebouwd gebied.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: kwetsbaar.
Vrij algemeen in het hele land, maar doorgaans waargenomen in lage aantallen. In Wallonië vooral ten zuiden van Samber en Maas.
Verbreiding als bij quercinaria; in het zuiden Italië en Griekenland maar niet op de Balkan en op de eilanden van de Middellandse Zee; in het noorden tot Midden-Scandinavië.
Het prachtig geelbehaarde borststuk is kenmerkend voor deze spanner. Ook de Engelse naam wijst op het gele borststuk.
Ennomos: ennomos is wettelijk, binnen de wet en door Treitschke vertaald met 'rechtmässig', legaal; hij beschouwde dit genus als de omvatter van de echte Geometriden terwijl dan de andere genera de mindere spanners (buiten de wet) bevatten.
alniaria: Alnus is het plantengenus els, correct door Linnaeus aangewezen als een waardplant.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
lindedwergspanner
Eupithecia egenaria
bruine vierbandspanner
Xanthorhoe spadicearia
lieveling
Timandra comae
kajatehoutspanner
Pelurga comitata
zuidelijke bandspanner
Nycterosea obstipata
purperen stipspanner
Scopula rubiginata