Vrij algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden; wordt ook daarbuiten af en toe waargenomen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 14-16 mm. Vlinders van de eerste generatie zijn goed te herkennen aan het feit dat de tekening bestaat uit slechts drie grijze tot roodachtig grijze centrale dwarslijnen en een franjelijn, op de verder effen en nagenoeg onbespikkelde voor- en achtervleugel. De grondkleur varieert van bleek bruinachtig tot soms warm oranjeachtig geel. De binnenste- en de buitenste dwarslijn zijn nogal dun en soms slechts als een rij kleine puntjes zichtbaar. De middelste dwarslijn is juist dik en opvallend. Duidelijke oogjes ontbreken doorgaans; in plaats daarvan zijn vaak wel kleine witte vlekjes aanwezig. De vlinders van de tweede generatie zijn gewoonlijk iets kleiner en hebben een scherpere voorvleugelpunt. De vleugels zijn fijn maar duidelijk bespikkeld en bruiner van kleur of duidelijk rozeachtig bruin. De middelste dwarslijn is diffuser en minder uitgesproken dan die van voorjaars- vlinders. De tweede generatie heeft wel, met name op de achtervleugel, duidelijke donker omrande oogjes.
Zie de oranjerode oogspanner (C. puppillaria), de eikenoogspanner (C. porata) en de gestippelde oogspanner (C. punctaria). Door het ontbreken van de oogjes is verwarring mogelijk met sommige Idaea- en Scopula-soorten; bij deze soorten is de vleugelpunt echter meer afgerond.
eikenoogspanner
Cyclophora porata
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
oranjerode oogspanner
Cyclophora puppillaria
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
gestippelde oogspanner
Cyclophora punctaria
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
De rupsen van de Cyclophora-soorten zijn zeer variabel. Per soort zijn er diverse (kleur)varianten: er zijn rupsen met een soort ‘zijstrepen’, er zijn vrijwel egale groene varianten en vrijwel egaal bruinoranjeachtige varianten.
De vrijwel egaal groene variant lijkt op berkenoogspanner (Cyclophora albipunctata), eikenoogspanner (Cyclophora porata) en oranjerode oogspanner (Cyclophora puppillaria).
De vrijwel egaal bruinoranjeachtige variant lijkt op berkenoogspanner (Cyclophora albipunctata) en eikenoogspanner (Cyclophora porata).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
berkenoogspanner
Cyclophora albipunctata
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
eikenoogspanner
Cyclophora porata
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
oranjerode oogspanner
Cyclophora puppillaria
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
Begin mei-half september in één of twee generaties. De vlinders worden soms overdag gezien, rustend op de bovenkant van bladeren van adelaarsvaren of andere planten. Ze komen op licht.
Rups: juni-september. De soort overwintert als gordelpop aan een blad, stam of stengel.
Vooral beuk; soms andere loofbomen of bosbes.
Vooral oude beukenbossen.
Vrij algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden; wordt ook daarbuiten af en toe waargenomen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal in hoge aantallen.
Van het Iberisch Schiereiland via West- en Midden-Europa inclusief de Britse eilanden naar het oosten tot Zuid-Rusland; ook Italië, de Balkan, Klein-Azië en Noord-Iran; in het noorden tot de Baltische landen en in Zuid-Scandinavië tot Uppland (Zweden).
Oogspanners hebben alle een meer of minder duidelijk oog op de voorvleugels. De vlinder van deze soort is de meest gele van de oogspanners.
Cyclophora: kuklos is een ring en phoreo is dragen. De discale vlekken op de voorvleugels van een aantal soorten.
linearia: linea is lijn, de donkere mediale lijn op de vleugel.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
korstmosspanner
Cleorodes lichenaria
fraaie walstrospanner
Lampropteryx suffumata
getekende rozenspanner
Anticlea derivata
bonte bandspanner
Epirrhoe tristata
halvemaanvlinder
Selenia tetralunaria
berkenwintervlinder
Operophtera fagata