Vrij zeldzaam. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland, in de duinen en op de Waddeneilanden; in andere delen van het land ook af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 18-28 mm. Deze nachtvlinder heeft een karakteristieke rusthouding waarin de ruig behaarde voorpoten ver naar voren gestrekt zijn. De grijze voorvleugel is zwart bespikkeld en heeft enkele onregelmatige zwarte dwarslijnen met meestal oranje vlekjes. Op het borststuk bevinden zich twee oranje vlekken en de antennen van het mannetje zijn grijs geveerd.
Tot 40 mm; lichaam zwart, overdekt met lange grijze haarborstels en korte okerkleurige haren; segment vier tot zeven elk met een opvallende zwart en grijsachtig witte haarborstel op het midden van de rug; segment één met een paar naar voren wijzende borstels van lange zwarte haren en segment elf met een identieke maar naar achteren wijzende haarborstel op het midden van de rug; kop zwart.
De meriansborstel (C. pudibunda) mist de oranje vlekken op het borststuk en op de voorvleugel. Zie ook de eekhoorn (Stauropus fagi).
eekhoorn
Stauropus fagi
EREBIDAE: Lymantriinae
meriansborstel
Calliteara pudibunda
EREBIDAE: Lymantriinae
Half mei-eind augustus in één generatie. De vlinders vliegen ´s nachts en komen op licht. Ze worden af en toe overdag rustend in de hei gevonden.
Rups: augustus-mei. De soort overwintert als jonge rups in een zijdeachtig spinsel aan de waardplant, vaak met enkele rupsen bij elkaar.
Struikhei, wilg en diverse kruidachtige planten.
Heiden en duinen.
Vrij zeldzaam. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland, in de duinen en op de Waddeneilanden; in andere delen van het land ook af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam in de Kempen en aan de westkust; elders in Vlaanderen verdwenen. In Wallonië zeer zeldzaam en sterk achteruitgegaan, recent enkel waargenomen in Luik, vroeger bekend uit alle Waalse provincies.
Van het Iberisch schiereiland via West- en Midden-Europa, inclusief de Britse eilanden, oostwaarts tot Oost-Azië (Amoergebied). Naar het noorden in Scandinavië tot boven de poolcirkel. Naar het zuiden via Noord-Italië en de Noord-Balkan tot Turkije en Midden-Azië. Daar is D. fascelina opgedeeld in meerdere geografische ondersoorten zoals ssp nivalis (Staudinger) in West-Toerkestan en spp. salangi (Ebert) in Afganistan.
Grauwe borstel is een al lang bestaande naam en wordt al gebruikt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
De rups van deze soort heeft een paar borstels op de rug in de kleuren wit en zwart. Vergeleken met de borstels van de meriansborstel zijn deze grauw.
Dicallomera: di- is twee, twee keer, kallos is schoonheid en meros is een dij. Verwijst naar de versierende schubben op de femora, vooral op de voorpoten, die of beide, of dubbel zo mooi zijn.
fascelina: fasciculus is een bundeltje, naar de 'polletjes' beharing op de rug van de rups, in detail beschreven door Linnaeus.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichtingnonvlinder
Lymantria monacha
eikenweeskind
Catocala promissa
klein geel weeskind
Catocala nymphagoga
dubbelstipsnuituil
Hypena obsitalis
vierstipbeertje
Cybosia mesomella
geellijnsnuituil
Trisateles emortualis