meriansborstel Calliteara pudibunda

Familie

spinneruilen (EREBIDAE)

Zeldzaamheid

Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen. RL: niet bedreigd.

Rode lijst

niet bedreigd

Meer foto's

Terug naar boven ^

Levenswijze

Vliegtijd en gedrag

Half april-half juni in één generatie. De mannetjes komen soms talrijk op licht, de vrouwtjes in kleinere aantallen. Parende vlinders worden overdag soms waargenomen op de stam van een geïsoleerde waardplant; door hun schutkleur vallen ze echter nauwelijks op.

Levenscyclus

Rups: juli-oktober. De rups groeit langzaam. De soort overwintert als pop in een dunne zijdeachtige cocon die gevormd wordt op de waardplant of in de strooisellaag.

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Pale Tussock

Duitse naam

Buchen-Streckfuss

Franse naam

la Patte étendue , la Pudibonde

Oud Nederlandse naam

borstelspinner, merians borstelrups, roodstaartrups

Synoniemen

Dasychira pudibunda, Orgyia pudibunda

Meer

Toelichting Nederlandse naam

Meriansborstel is een al lang bestaande naam en wordt al gebruikt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
De naam meriansborstel verwijst vermoedelijk naar Anna Maria Sibylla Merian, 1647-1717, entomologe en kunstenares, die met haar penselen (de borstels van de rups) de metamorfose van rups naar vlinder vastlegde.

Meer over Nederlandse namen

Toelichting wetenschappelijke naam

Calliteara: de oorsprong van calliteara is onduidelijk. Mogelijk kallos is schoonheid, t is dan een verbindende medeklinker en ear is het voorjaar; dus: het genus van de mooie soorten in het relatief vroege voorjaar (mei).
pudibunda: pudibundus is zedig, eerbaar, ingetogen. Linnaeus geeft geen aanknopingspunt voor de keuze van deze naam. Het kan verwijzen naar het anale pluimpje dat de genitaliën van het mannetje discreet verbergt of naar dat van het vrouwtje dat haar eierenvoorraad afschermt. Pudibundus kan ook betekenen: onzedig, schandalig, iets waarvoor men zich moet schamen; geen enkele welopgevoede dame zou zo met haar benen pronken als deze vlinder doet.

Auteursnaam en jaartal

(Linnaeus, 1758)

Herkenning

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: ♂ 21-22 mm, ♀ 27-31 mm. Deze soort heeft dezelfde karakteristieke rusthouding als de grauwe borstel (Dicallomera fascelina). De voorvleugel is witachtig grijs met een donkere bestuiving. Bij het mannetje bevindt zich aan de buitenzijde van de binnenste dwarslijn een donkere schaduw, die in breedte varieert; deze schaduw ontbreekt meestal bij het veel grotere vrouwtje. De antennen zijn oranjebruin geveerd. Er komt een melanistische vorm voor met een effen zwartachtige voorvleugel en een donkergrijze achtervleugel.

Kenmerken rups

Tot 40 mm; lichaam groen, geel of licht oranjebruin, overdekt met borsteltjes van fijne grijze haren, die op kleine wratjes staan ingeplant; de segmenten vier tot zeven elk met dichte geelachtig of zwartachtig grijze haarborstel op het midden van de rug, gevolgd door een brede, fluweelzwarte dwarsband; segment elf met een puntig uitlopende borstel van lange zwarte of rode haren; kop groen of lichtbruin.

Gelijkende soorten vlinder

Zie de grauwe borstel (Gynaephora fascelina) en de eekhoorn (Stauropus fagi).

Gelijkende soorten vlinder

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.

Habitat

Bossen, struwelen, parken en tuinen.

Planten

Vooral sleedoorn, meidoorn, eik, berk, beuk en gecultiveerde fruitbomen.

Waardplant

Berk
Betula

Meidoorn
Crataegus

Beuk
Fagus

Appel
Malus

Sleedoorn
Prunus

Soorten uit dezelfde familie spinneruilen (EREBIDAE)

Alle soorten uit deze familie