Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: ♂ 21-22 mm, ♀ 27-31 mm. Deze soort heeft dezelfde karakteristieke rusthouding als de grauwe borstel (Dicallomera fascelina). De voorvleugel is witachtig grijs met een donkere bestuiving. Bij het mannetje bevindt zich aan de buitenzijde van de binnenste dwarslijn een donkere schaduw, die in breedte varieert; deze schaduw ontbreekt meestal bij het veel grotere vrouwtje. De antennen zijn oranjebruin geveerd. Er komt een melanistische vorm voor met een effen zwartachtige voorvleugel en een donkergrijze achtervleugel.
Tot 40 mm; lichaam groen, geel of licht oranjebruin, overdekt met borsteltjes van fijne grijze haren, die op kleine wratjes staan ingeplant; de segmenten vier tot zeven elk met dichte geelachtig of zwartachtig grijze haarborstel op het midden van de rug, gevolgd door een brede, fluweelzwarte dwarsband; segment elf met een puntig uitlopende borstel van lange zwarte of rode haren; kop groen of lichtbruin.
Zie de grauwe borstel (Gynaephora fascelina) en de eekhoorn (Stauropus fagi).
eekhoorn
Stauropus fagi
EREBIDAE: Lymantriinae
grauwe borstel
Gynaephora fascelina
EREBIDAE: Lymantriinae
Half april-half juni in één generatie. De mannetjes komen soms talrijk op licht, de vrouwtjes in kleinere aantallen. Parende vlinders worden overdag soms waargenomen op de stam van een geïsoleerde waardplant; door hun schutkleur vallen ze echter nauwelijks op.
Rups: juli-oktober. De rups groeit langzaam. De soort overwintert als pop in een dunne zijdeachtige cocon die gevormd wordt op de waardplant of in de strooisellaag.
Vooral sleedoorn, meidoorn, eik, berk, beuk en gecultiveerde fruitbomen.
Bossen, struwelen, parken en tuinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
Van het Iberisch schiereiland via West- en Midden-Europa, inclusief de Britse eilanden, naar het oosten tot Oost-Azië (Amoergebied, Japan). Naar het zuiden tot het noordelijke Middellandse Zeegebied, inclusief Italë en de Balkan, naar het oosten via Turkije en Iran tot Afganistan (ssp. paktia Ebert). Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië.
Meriansborstel is een al lang bestaande naam en wordt al gebruikt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
De naam meriansborstel verwijst vermoedelijk naar Anna Maria Sibylla Merian, 1647-1717, entomologe en kunstenares, die met haar penselen (de borstels van de rups) de metamorfose van rups naar vlinder vastlegde.
Calliteara: de oorsprong van calliteara is onduidelijk. Mogelijk kallos is schoonheid, t is dan een verbindende medeklinker en ear is het voorjaar; dus: het genus van de mooie soorten in het relatief vroege voorjaar (mei).
pudibunda: pudibundus is zedig, eerbaar, ingetogen. Linnaeus geeft geen aanknopingspunt voor de keuze van deze naam. Het kan verwijzen naar het anale pluimpje dat de genitaliën van het mannetje discreet verbergt of naar dat van het vrouwtje dat haar eierenvoorraad afschermt. Pudibundus kan ook betekenen: onzedig, schandalig, iets waarvoor men zich moet schamen; geen enkele welopgevoede dame zou zo met haar benen pronken als deze vlinder doet.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
streepkokerbeertje
Eilema complana
satijnvlinder
Leucoma salicis
boogsnuituil
Herminia grisealis
rondvleugelbeertje
Thumatha senex
witte tijger
Spilosoma lubricipeda
stro-uiltje
Rivula sericealis