Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor, maar wordt vooral waargenomen in alle kustprovincies. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 16-20 mm. Deze uil lijkt sterk op de Mythimna-soorten, maar is daarvan te onderscheiden door de zuiver witte achtervleugel. Afgezien van een zwartachtige veeg vanuit het wortelveld en één of twee donkere vegen in het zoomveld heeft deze uil een opmerkelijk effen, lichtgekleurde voorvleugel.
De grijze grasuil (Mythimna pudorina) heeft een grijsachtig bruine achtervleugel en de spitsvleugelgrasuil (M. straminea) heeft donkere aders en een rij zwartachtige streepjes in de achtervleugel.
grijze grasuil
Mythimna pudorina
NOCTUIDAE: Acronictinae
spitsvleugelgrasuil
Mythimna straminea
NOCTUIDAE: Acronictinae
Begin april-half september in twee generaties; soms enkele exemplaren van een partiële derde generatie in oktober. De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen op licht; overdag verbergen ze zich tussen verdord riet.
Rups: juni en begin augustus-begin oktober. De rups is zowel ´s nachts als overdag actief. De soort overwintert als pop in een cocon tussen rietbladeren of in de strooisellaag.
Vooral riet, maar ook grote wederik, waterzuring, pluimzegge, galigaan en wilg.
Moerasachtige gebieden.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor, maar wordt vooral waargenomen in alle kustprovincies. RL: kwetsbaar.
Zeldzaam maar wijdverbreid in alle Vlaamse provincies; lokaal algemeen. In Wallonië nagenoeg verdwenen, maar recent gemeld uit Luxemburg.
Lokaal in Noord-Afrika (Marokko, Egypte). Uit Europa bekend uit alle landen behalve uit Portugal, Albanië en Noorwegen, maar altijd lokaal met voorkeur voor vlak land en kusten. Naar het noorden tot Zuidoost-Engeland, Zuid-Denemarken en langs de kusten van Zweden en Finland. In Azië van de Oeral en Klein-Azië (Turkije) dwars door Midden-Azië en Mongolië tot Sachalin, de Koerilen en Japan. Oude opgaven uit Noord-Amerika (b.v. Kozancikov, 1950) hebben betrekking op de tegenwoordig zelfstandige soort S.henrici (Grote, 1873)
Kleine rietvink is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Waarom deze soort gezien wordt als een kleine Euthrix potatoria, rietvink, is niet duidelijk.
Simyra: Simyra is een Phoenisische stad; de naam heeft geen enthomologische betekenis.
albovenosa: albus is wit en venosus is met aders. De aders op de voorvleugel zijn witter dan de licht beige grondkleur.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
boksbaardvlinder
Amphipyra tragopoginis
maansikkeluil
Agrochola lunosa
geoogde w-uil
Lacanobia contigua
gewone grasuil
Luperina testacea
witvlekworteluil
Euxoa lidia
wollegras-uil
Celaena haworthii