Vrij algemeen. Komt verspreid voor in de duinen en op de zandgronden in het binnenland, maar wordt ook daarbuiten af en toe waargenomen; meestal niet talrijk. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 16-19 mm. Deze Mythimna-soort heeft een brede voorvleugel met een licht gebogen voorrand en een weinig uitgesproken tekening en is over het algemeen goed herkenbaar. De licht strokleurige, enigszins pastelroze of lichtbruin getinte voorvleugel heeft een variabele zwartachtig grijze bestuiving; dwarslijnen en uilvlekken ontbreken. De donkere lengtestrepen op de vleugel, die veroorzaakt worden door zwartachtige schubben, zijn vooral duidelijk langs de hoofdader in het midden van de vleugel en in mindere mate langs de aders aan weerszijden daarvan; ook in het zoomveld vallen ze goed op. De achtervleugel is grijsachtig bruin.
Zie de kleine rietvink (Simyra albovenosa).
kleine rietvink
Simyra albovenosa
NOCTUIDAE: Hadeninae
Eenstreepgrasuil (Mythimna conigera), gekraagde grasuil (Mythimna ferrago), witstipgrasuil (Mythimna albipuncta), helmgrasuil (Mythimna litoralis), witte-l-uil (Mythimna l-album), zesstreepuil (Xestia sexstrigata) en vierkantvlekuil (Xestia xanthographa).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
vierkantvlekuil
Xestia xanthographa
NOCTUIDAE: Hadeninae
zesstreepuil
Xestia sexstrigata
NOCTUIDAE: Hadeninae
eenstreepgrasuil
Mythimna conigera
NOCTUIDAE: Hadeninae
gekraagde grasuil
Mythimna ferrago
NOCTUIDAE: Hadeninae
witstipgrasuil
Mythimna albipuncta
NOCTUIDAE: Hadeninae
helmgrasuil
Mythimna litoralis
NOCTUIDAE: Hadeninae
witte-l-uil
Mythimna l-album
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin juni-half augustus in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloeiende grassen.
Rups: augustus-mei. De soort overwintert als jonge rups. De rups foerageert ´s nachts, meestal dicht bij de grond. De verpopping vindt plaats in een cocon in de strooisellaag.
Diverse grassen, waaronder riet, pijpenstrootje, kropaar en rietgras.
Moerassen, natte heiden en graslanden.
Vrij algemeen. Komt verspreid voor in de duinen en op de zandgronden in het binnenland, maar wordt ook daarbuiten af en toe waargenomen; meestal niet talrijk. RL: kwetsbaar.
In Vlaanderen vrij zeldzaam en wijdverbreid in de Kempen en aan de kust, lokaal algemeen; elders in Oost- en West-Vlaanderen bekend van een beperkt aantal vindplaatsen en zeldzaam. In Wallonië zeldzaam maar bekend uit alle provincies.
In Europa vooral in het centrale deel, naar het noorden tot Midden-Engeland, Zuid-Noorwegen, Zuid-Zweden, Zuid-Finland, naar het zuiden tot Midden-Spanje, Zuid-Frankrijk, Noord-Italië, vroeger Joegoslavië, Bulgarije en Roemenië (opgaven van Sicilië zijn twijfelachtig). Ook in Klein-Azië (zeldzaam), de Kaukasus, Armenië, Noord-, Midden- en Oost-Azië tot Korea en Japan.
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
De vlinders van deze soort zijn vooral grijs, soms met een licht rode zweem.
Mythimna: mithimna is een stad op het eiland Lesbos. Deze uitleg komt van Treitschke die 'Die Schmetterlinge von Europa' afmaakte na de dood van Ochsenheimer. Sodoffsky (1837) verbeterde de spelling naar Mithimna.
pudorina: pudor is een gevoel van schaamte die resulteert in blozen en dat wijst op de roze gloed op de voorvleugels van de vlinder.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
halmrupsvlinder
Mesapamea secalis
slanke groenuil
Actebia praecox
moeraszeggeboorder
Sedina buettneri
veldgrasuil
Apamea anceps
wintergouduil
Jodia croceago
bosgrasuil
Apamea scolopacina