Zeer algemeen. Een soort die vooral voorkomt op de zandgronden in het binnenland; elders af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 17- 22 mm. Deze uil heeft een karakteristiek uiterlijk door het forse, sterk behaarde borststuk en de streperige brede voorvleugel. De grondkleur van de voorvleugel is doorgaans lichtgrijs of bruinachtig staalgrijs; sommige exemplaren zijn meer olijfkleurig bruin. De lange zwarte streep in het wortelveld is altijd goed zichtbaar en in het zoomveld bevindt zich een lichte, diep zigzaggende golflijn. Er is weinig variatie. Het mannetje heeft geveerde antennen.
Tot 50 mm; plomp, met op de rug van het elfde segment een duidelijke bult; lichaam helder groen met over de rug drie geelachtig witte lengtestrepen en vlak achter de kop een witachtige dwarsband; over de zwartgerande spiracula een geelachtig witte lengtestreep.
Eind september-eind november in één generatie. De vlinders komen goed op licht, de vrouwtjes vaak vroeger op de avond dan de mannetjes.
Rups: april-juli. De rups is vooral ´s nachts actief. De verpopping vindt plaats in een cocon diep in de grond. De eieren worden in kleine groepjes in een spleet of op een boomstam afgezet en overwinteren.
Allerlei loofbomen en struiken, waaronder sleedoorn, sporkehout en eik.
Loofbossen en andere bosachtige gebieden; ook duinen en tuinen.
Zeer algemeen. Een soort die vooral voorkomt op de zandgronden in het binnenland; elders af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
In Vlaanderen vrij algemeen ten oosten van de lijn Antwerpen-Brussel, lokaal in de Vlaamse Ardennen en nagenoeg ontbrekend in de rest van Oost- en West-Vlaanderen. Lokaal talrijk. In Wallonië wijdverbreid en algemeen.
In Europa vooral in het centrum. Naar het noorden tot Noord-Engeland, Denemarken, Zuid-Zweden, Oost-Pruisen (Königsberg) en Moskou. Naar het zuiden vooral in montane loofbossen, Noord-Spanje, de zuidrand van de Alpen, Midden-Italië en Noord-Griekenland. Naar het oosten Tukije, de Kaukasus en, voor zover wij weten, niet verder Azië in.
Kromzitter is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
De opgerichte houding van de rups in rust vormt de achtergrond van deze soortnaam. Meer over Nederlandse namen
sphinx: sphinx wijst waarschijnlijk op de bult van segment 8 van de rups; die bult doet denken aan de 'staartjes' van de rupsen van de Linnaeus familie Sphingidae. Ook wordt wel gewezen op de houding van de rups in rust; de naar achteren geheven kop maakt een raadselachtige indruk. De sphinx was ooit een monster die raadsels opgaf. Zie ook bij Sphinx ligustri. De plaats van deze soort in het hele vlindersysteem vormde een flink probleem maar daar heeft Hufnagel zich waarschijnlijk niet druk om gemaakt. Hier wil ik ook nog even wijzen op het synoniem cassinia (D & S, 1775); cassinia kwam van Dominic Cassini, een groot Italiaans sterrenkundige; ook de rups kijkt dromend naar de sterrenhemel als hij zijn kop heeft geheven.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
astermonnik
Cucullia asteris
akkerwinde-uil
Tyta luctuosa
heide-schaaruil
Papestra biren
donkergroene korstmosuil
Cryphia algae
lichtgrijze uil
Lithophane ornitopus
smalvleugelrietboorder
Chilodes maritima