Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 19-24 mm. Het donkere tijger-patroon van het mannetje is variabel. De meeste exemplaren hebben een effen, vrijwel ongetekende groengrijze of lichtgrijze voorvleugel, maar er komen ook donkerder gekleurde varianten voor in diverse schakeringen. Verse vlinders hebben een rozeachtige tint op het achterlijf. Het vleugelloze vrouwtje is bruinachtig en heeft een dubbele rij vlekjes over het achterlijf; de bruin met wit geringde poten zijn niet behaard.
Tot 38 mm; dik, versmald naar de kop; lichaam grijsachtig bruin of groenachtig bruin met roodachtig bruine tekening; rug en flanken met kleine, kegelvormige wratjes, waarop de haren staan ingeplant; op de segmenten vijf, zes, zeven en twaalf zijn deze wratjes het meest geprononceerd; kop grijsachtig of groenachtig bruin.
Lijkt oppervlakkig gezien wel een beetje op de dunvlerkspanner (Lycia hirtaria) maar is slanker gebouwd, meestal wat lichter gekleurd en mist de zware zwarte bestuiving en dwarslijnen; vliegt bovendien vroeger in het jaar. Zie ook de vrouwtjes van de voorjaarsboomspanner (Alsophila aescularia) en van de voorjaarsspanner (Apocheima hispidaria).
dunvlerkspanner
Lycia hirtaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
voorjaarsspanner
Apocheima hispidaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
voorjaarsboomspanner
Alsophila aescularia
GEOMETRIDAE: Ennominae
Voorjaarsspanner (Apocheima hispidaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
voorjaarsspanner
Apocheima hispidaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Begin januari-eind april in één generatie; wordt soms eind november al waargenomen. De vrouwtjes worden geregeld vlak na zonsopkomst onder aan boomstammen gevonden, soms ook iets later. De mannetjes komen goed op licht, vaak in grote aantallen.
Rups: april-juni. De soort brengt een deel van de winter door als pop in een cocon in de grond.
Diverse loofbomen en struiken, met een voorkeur voor eik. Ook berk, sporkehout, wegedoorn en meidoorn.
Vooral loofbossen en struwelen; ook stadsparken.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal in hoge aantallen.
Heel Europa en tot de Oeral. In het zuiden: van het westelijke Middellandse Zeegebied, Klein-Azië, de Zwarte Zee tot de Kaukasus, in het noorden tot Zuid-Scandinavië
De rups van deze soort heeft het uiterlijk van een boomtakje. Perentak is een al lang bestaande naam.
Apocheima: apo is vanaf, na en kheima is winter; een genus met vlinders die rond februari al gaan vliegen.
pilosaria: pilosos is borstelig, onverzorgd, verwijzend naar de haarschubben op het abdomen.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
gewone bandspanner
Epirrhoe alternata
gestreepte goudspanner
Camptogramma bilineata
najaarsspanner
Agriopis aurantiaria
satijnstipspanner
Idaea subsericeata
smaragdgroene zomervlinder
Chlorissa viridata
wortelhoutspanner
Eulithis prunata