Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 17-20 mm. Deze uil is goed te herkennen aan de kleine niervlek op de voorvleugel met aan weerszijden daarvan een klein ‘satellietvlekje’. De kleur van de niervlek varieert van wit tot roomgeel, oranje of oranjebruin. Soms verschillen de vlekjes in kleur van de niervlek of onderling; er zijn ook vlinders waarbij de vlekjes op de op ene vleugel oranje zijn en op de andere vleugel wit. Hoewel de vlekjes soms moeilijk zijn te onderscheiden, zijn ze vrijwel nooit afwezig. De voorvleugel is vrij effen en heeft een warme kaneelbruine, oranjebruine of geelbruine kleur. Verse vlinders hebben soms een blauwachtige of purperachtige glans. Langs de geschulpte achterrand loopt een golvende of zigzaggende franjelijn.
Tot 45 mm; lichaam fluweelachtig, bruinachtig zwart; onderzijde lichter grijsachtig bruin; over de rug drie fijne, grijze onduidelijke lengtestrepen; nekschild op segment één zwart met twee oranje lijntjes; over de spiracula een gebroken witte lengtestreep, die op de eerste vier segmenten en op het twaalfde segment verbreed is, waardoor grote witte vlekken worden gevormd; kop roodachtig bruin met zware, zwarte tekening.
Begin september-half november en na de overwintering half januari-half mei in één generatie; tijdens milde winternachten zijn de vlinders soms ook actief. De vlinders komen zowel op licht als op smeer; ze bezoeken diverse soorten bessen en bloemen van klimop.
Rups: april-juni. De rups foerageert ´s nachts op de bladeren van de waardplant en verbergt zich overdag tussen samengesponnen bladeren; oudere rupsen zijn kannibalistisch. De rups maakt een ondergrondse cocon en verpopt zich daarin enkele weken tot maanden later. De soort overwintert als vlinder.
Allerlei loofbomen en struiken, waaronder eik, sleedoorn, meidoorn, iep en spaanse aak.
Loofbossen, struwelen, parken en tuinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal in hoge aantallen.
Europa en Noord-Azië tot Japan. In het noorden tot Noord-Schotland, Orkney, Midden-Scandinavië en ook meerdere keren op IJsland. In het zuiden tot Noord-Spanje, Sardinië, Zuid-Italië, Macedonië, Bulgarije en Klein-Azië.
Wachtervlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Op de vleugel staan drie witte (of oranje) vlekjes, één grote en twee kleinere. Dat wordt gezien als een planeet met twee manen (in de sterrenkunde ook wel twee wachters die de planeet bewaken). Meer over Nederlandse namen
Eupsilia: eu is goed, zeer en psilos is nuchter, naakt. Waarschijnlijk slaat dit op de meestal witte niervlek die sterk contrasteert met de bruinachtige voorvleugel; het maakt een kale, naakte indruk. Dit genus omvat slechts één soort.
transversa: transversus is dwars liggend, wijzend op de opmerkelijke dwarse lijn over de voorvleugels.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
gekamde graanworteluil
Euxoa aquilina
zandstofuil
Caradrina selini
astermonnik
Cucullia asteris
bruine essenuil
Lithophane semibrunnea
schaapje
Acronicta leporina
zwartvlekwinteruil
Conistra rubiginosa