Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 13-15 mm. Deze uil lijkt sterk op de andere Hoplodrina-soorten. De voorrand van de voorvleugel is vrijwel recht en de middenschaduw is slechts zwak zichtbaar. De ringvlek en de niervlek zijn regelmatig van vorm en relatief groot; beide hebben ongeveer dezelfde kleur als de ondergrond. De voorvleugel heeft een lichte tot donkere bruinachtig grijze kleur met een lichtgrijze bestuiving of is zilverachtig grijs van kleur. De achtervleugel is witachtig met een zwakke parelglans en heeft een smalle grijze zoom langs de achterrand; ook de aders zijn grijs. Vooral bij exemplaren met een relatief donkere voorvleugel is de witachtige achtervleugel opvallend.
De egale stofuil (H. blanda) is iets groter en heeft een bredere, iets stomper eindigende voorvleugel en een minder witte achtervleugel. De ringvlek is bij de egale stofuil altijd kleiner. De tweestreepvoorjaarsuil (Orthosia cerasi) is groter, heeft een opvallende, vloeiende golflijn en meer afgeronde voorvleugel. Zie ook de gewone stofuil (H. octogenaria), de grijze stofuil (H. respersa), de huisuil (Caradrina clavipalpis) en de moerasspirea-uil (Athetis pallustris).
moerasspirea-uil
Athetis pallustris
NOCTUIDAE: Hadeninae
huisuil
Caradrina clavipalpis
NOCTUIDAE: Hadeninae
grijze stofuil
Hoplodrina respersa
NOCTUIDAE: Hadeninae
egale stofuil
Hoplodrina blanda
NOCTUIDAE: Hadeninae
gewone stofuil
Hoplodrina octogenaria
NOCTUIDAE: Hadeninae
tweestreepvoorjaarsuil
Orthosia cerasi
NOCTUIDAE: Hadeninae
Drielijnuil (Charanyca trigrammica), gewone stofuil (Hoplodrina octogenaria) en egale stofuil (Hoplodrina blanda).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
drielijnuil
Charanyca trigrammica
NOCTUIDAE: Hadeninae
gewone stofuil
Hoplodrina octogenaria
NOCTUIDAE: Hadeninae
egale stofuil
Hoplodrina blanda
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin mei-half oktober in twee generaties; de tweede generatie is talrijker dan de eerste. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: september-augustus. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een cocon in de grond.
Diverse kruidachtige planten, waaronder paardenbloem, zuring, weegbree, sleutelbloem en kompassla.
Graslanden, heiden, bosranden, bospaden, wegbermen en tuinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land. Soms talrijk.
Van Noord-Afrika (Marokko tot Egypte) tot heel Zuid- en Midden-Europa. Naar het noorden slechts tot Zuid-Engeland, Denemarken, Zuid-Zweden en Letland. In Azië: Klein-Azië, de Kaukasus, Voor-Azië (Irsaël, Libanon, Irak, Iran) en Centraal-Azië (Afganistan, West-Toerkestan, Altaj).
Stofuilen hebben een vale zandkleur. De vleugelschubben laten makkelijk los en na het vastpakken van de vlinder blijft een stofvlekje op de vingers achter.
Nederland ligt aan de Noordkant van het verspreidingsgebied. In Noord-Nederland al minder gewoon dan in Zeeland en Brabant.
Hoplodrina: hoplon is een wapen en het achtervoegsel -drina geeft aan dat er nauwe relatie is met het genus Caradrina. Alleen het genitaal 'wapen' verschilt.
ambigua: ambiguus is twijfelachtig. Waarschijnlijk over de onzekerheid of dit t.o.v. H. blanda wel een aparte soort moest worden.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting
akkerwinde-uil
Tyta luctuosa
moeraszeggeboorder
Sedina buettneri
populierenuil
Parastichtis suspecta
granietuil
Lycophotia porphyrea
duinworteluil
Agrotis ripae
zeeuwse grasworteluil
Apamea oblonga