Algemeen. Komt verspreid over het land voor; in Friesland, Drenthe en het oostelijk deel van Overijssel ontbreekt de soort nagenoeg.
Voorvleugellengte: 15-18 mm. De enigszins geschulpte achterrand van de brede voorvleugel maakt een vrij rechte hoek met de voorrand en wijkt vanaf het midden sterk naar binnen. Over de oranjegele, soms rood- of purperachtige voorvleugel loopt een brede, geel met rozeachtig bruin gevlekte middenband die met gele of oranjebruine dwarsbanden is afgezet. In de middenband liggen soms grijsachtige vlekken. De niervlek maakt deel uit van de middenband en is soms vaag, de ringvlek is niet zichtbaar. De vleugelzoom is rozeachtig bruin. De tekening van deze uil is vrij constant, maar de intensiteit ervan kan aanzienlijk variëren. Soms komen exemplaren voor met een vrijwel ongetekende voorvleugel.
Tot 30 mm; lichaam grijs met op de rug zwartachtig grijze spikkels; over het midden van de rug een rij witachtige vlekken met aan weerszijden een rij minder duidelijke lichte vlekjes; boven de lijn van de spiracula een golvende zwarte lengtestreep; kop zwart met grijsachtig bruine tekening.
Begin augustus-half oktober één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups: maart-juni. Jonge rupsen leven in de nog ongeopende knoppen van de waardplant; oudere rupsen verbergen zich overdag achter schors of aan de basis van de stam en klimmen vlak voor het donker omhoog om ´s nachts te foerageren op de bloemen van de waardplant. De rups maakt een cocon in de grond en verpopt zich daarin een aantal weken later. De eieren worden in kleine groepjes afgezet op een tak van de waardplant of in een schorsspleet en overwinteren.
Gewone es; mogelijk in het buitenland ook iep en esdoorn.
Loofbossen, struwelen, rivieroevers en tuinen.
Algemeen. Komt verspreid over het land voor; in Friesland, Drenthe en het oostelijk deel van Overijssel ontbreekt de soort nagenoeg.
Vrij zeldzaam in het hele land. Toegenomen in Vlaanderen.
Zuid- en Midden-Europa. Van het Iberisch schiereiland en Griekenland in het zuiden tot Midden-Schotland, Noord-Duitsland (Hanburg, Lüneburg, Hannover, Mecklenburg-Voorpommeren, Brandenburg), Polen Slowakije, Roemenië tot de Zwarte Zee (de Krim) in het noorden. Ook in Voor-Azië (Libanon, Israël, Syrië) en Toerkmenië. Meldingen uit Noordwest-Afrika betreffen de gelijkende A.algirica (Culot, 1917).
De gouduilen hebben een geelachtige (gouden) grondkleur.
De gewone es is een belangrijke waardplant voor deze soort. Meer over Nederlandse namen
Atethmia: a is een ontkenning, t is een verbindingsletter en ethmos is een zeef. Samen betekent dit zonder stippen. Het tegenovergestelde van Ethmia, een genus bij de micro's. Hübner beschrijft het vleugelpatroon van de drie soorten die hij in dit genus onderbracht als 'slechts bestaande uit een centrale band en twee lijnen'.
centrago: centrum is het midden en -ago is een bekende uitgang (zie daarvoor bij X. citrago); verwijzend naar de duidelijke lichte lijn in het midden van de vleugel
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
moerasgoudvenstertje
Plusia putnami
kadeni-stofuil
Caradrina kadenii
goudvenstertje
Plusia festucae
goudgele boorder
Gortyna flavago
aardappelstengelboorder
Hydraecia micacea
sigma-uil
Eugraphe sigma