Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 19-26 mm. Deze uil is groter dan de andere Apamea-soorten. De doorgaans grijsachtig bruine of strokleurig grijze voorvleugel loopt tamelijk spits toe. Het gedeelte langs de binnenrand is lichter van kleur dan de rest van het middenveld. Opvallend zijn de grote uilvlekken en de forse W in de lichte golflijn. De ringvlek is nooit rond, maar langgerekt en meestal schuin georiënteerd. Een belangrijk kenmerk, dat ook zichtbaar is bij donkere exemplaren, wordt gevormd door de twee donkere V-vormige lijnen op de bovenzijde van het borststuk. Er is veel variatie in kleur; soms komen vlinders voor met een zwartachtige of diepbruine kleur; de tekening kan daarbij zowel opvallend als onduidelijk zijn.
Tot 45 mm; dik; lichaam glanzend, bleek bruinachtig grijs met glimmende, zwarte vlekjes, schilden en poten; kop glimmend zwart
Zie de bruine heide-uil (Polia bombycina), de zeeuwse grasworteluil (A. oblonga) en de roestuil (Mniotype satura).
zeeuwse grasworteluil
Apamea oblonga
NOCTUIDAE: Hadeninae
bruine heide-uil
Polia bombycina
NOCTUIDAE: Hadeninae
roestuil
Mniotype satura
NOCTUIDAE: Hadeninae
Bleke grasworteluil (Apamea lithoxylaea), okergele grasuil (Apamea sublustris), moeras-grasuil (Lateroligia ophiogramma) en groene weide-uil (Calamia tridens).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
okergele grasuil
Apamea sublustris
NOCTUIDAE: Hadeninae
moeras-grasuil
Lateroligia ophiogramma
NOCTUIDAE: Hadeninae
bleke grasworteluil
Apamea lithoxylaea
NOCTUIDAE: Hadeninae
Juni-augustus in één generatie; soms enkele late exemplaren in september-oktober. De vlinders komen goed op licht en op smeer. Ze bezoeken bloemen van onder andere vlinderstruik en blijven daar vaak rusten met horizontaal gehouden trillende vleugels.
Rups: augustus-juni. Jonge rupsen foerageren op de bloemen en de zaden van de waardplant. Oudere rupsen leven in een met spinsel beklede holte in de grond bij de wortels en eten van daaruit van de wortels en de onderste delen van de stengel. De rups overwintert in diezelfde holte en ook de verpopping vindt daar plaats in een met aarde verstevigde cocon.
Diverse grassen, waaronder kweek, kropaar en ruwe smele.
Graslanden, landbouwgronden, struwelen, wegbermen, bossen, heiden en moerassen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
Nagenoeg heel Europa. Naar het noorden tot Midden-Scandinavië en het Onegameer. Naar het zuiden en dan alleen in berggebieden tot Zuid-Spanje, Zuid-Italië, Griekenland en Turkije. Hier moet de situatie nog nader worden onderzocht i.v.m. de verwisselbaarheid met A. sicula (Turati, 1909), die lagere delen bewoont. Verder Klein-, Voor- en Midden-Azië en naar het oosten tot Altaj.
Graswortelvlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Grotere rupsen leven tussen en eten van de wortels van grassoorten.
Apamea: apamea is de naam van een stad in Klein-Azië waar Theodorus, een van de oude kerkvaders woonde; verder zonder enthomologische betekenis. Auteurs gebruikten wel vaker namen van steden in Klein-Azië en telkens met een kerkelijke achtergrond en zonder verdere enthomologische betekenis: Thyatira (Ochsenheimer) en nicaea (Prunner). Antiochus de Grote tekende in Apamea een vredesovereenkomst met de Romeinen (88 v.Ch) na de verloren slag bij Magnesia.
monoglypha: monos is een, enkel en glophos is een inkeping. Dit verwijst naar de getande subterminale lijn. Daarin zit ook de letter W en die heeft twee of één inkeping, dat ligt aan de kant vanwaar je die W bekijkt.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
zwartstipvlinder
Agrochola lota
geelbruine vlekuil
Amphipoea fucosa
zeeuwse grasworteluil
Apamea oblonga
populierengouduil
Xanthia ocellaris
geelvleugeluil
Thalpophila matura
open-breedbandhuismoeder
Noctua janthe