Algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 13-16 mm. Deze kleinste en meest tenger gebouwde Apamea-soort heeft een tamelijk smalle, zandkleurige of licht roodachtig bruine voorvleugel. Karakteristiek is het duidelijk afstekende roodachtig bruine tot donkerbruine veld, dat grofweg driehoekig van vorm is. Dit veld strekt zich uit langs de voorrand van de vleugel, omvat de ringvlek en de lichte niervlek en loopt uit in een breed zwartgerande lob die het middenveld insteekt. Aan de zijde van het wortelveld is deze rand meer of minder duidelijk afgezet met wit. Soms komen melanistische exemplaren voor, waarbij de voorvleugel vrijwel geheel donkerbruin is, maar waarop de donkere lob duidelijk zichtbaar is.
Zie de zuidelijke kamperfoelie-uil (Calliergis ramosa).
zuidelijke kamperfoelie-uil
Calliergis ramosa
NOCTUIDAE: Hadeninae
Bleke grasworteluil (Apamea lithoxylaea), okergele grasuil (Apamea sublustris), graswortelvlinder (Apamea monoglypha) en groene weide-uil (Calamia tridens).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
groene weide-uil
Calamia tridens
NOCTUIDAE: Hadeninae
okergele grasuil
Apamea sublustris
NOCTUIDAE: Hadeninae
bleke grasworteluil
Apamea lithoxylaea
NOCTUIDAE: Hadeninae
graswortelvlinder
Apamea monoglypha
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin juni-half augustus in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: september-mei. De enige Apamea-rups die uitsluitend in de stengel van de waardplant leeft; de rupsen beginnen bovenin een stengel en eten zich naar beneden. De soort overwintert als rups in de stengel en verpopt zich in een cocon in de strooisellaag.
Rietgras en liesgras.
Moerassen, oevers van rivieren en meren, natte weilanden en vochtige bossen; ook tuinen.
Algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land; minder algemeen ten zuiden van Samber en Maas.
Europa en Noord-Azië, naar het oosten tot Japan. In Europa naar het noorden tot Zuid-Schotland en Zuid-Scandinavië (in Finland uitbreidend in de jaren 70 en 80). Naar het zuiden tot Noord-Spanje, Noord-Italië, Slovenië, Zuid-Kroatië, Bulgarije, Oekraïne en de Krim. Recentelijk geïmporteerd in Noord-Amerika (bij Vancouver) (Mikkola, Lafontaine &Kononenko 1991, Troubridge, Fitzpatrick & Lafontaine 1992).
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
Een soort van vochtige gebieden, oevers en moerassen.
ophiogramma: ophis, ophio is een slang en gramme is tekening. Naar de regelmatig gebogen rand die de scheiding vormt tussen het donkere costale gedeelte en de blekere grondkleur.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
gewone worteluil
Agrotis exclamationis
gelijnde silene-uil
Sideridis reticulata
witband-silene-uil
Hadena compta
variabele silene-uil
Hadena perplexa
geelbruine herfstuil
Agrochola macilenta
vale duinrietboorder
Photedes extrema