Begin juni-half september in één, soms twee generaties. De vlinders vliegen laat in de nacht en komen op licht. Bij verstoring tonen ze hun fel gekleurde achtervleugels en produceren ze een heldere gele vloeistof uit twee klieren vlak achter de kop.
Rups: september-juni. De soort overwintert als jonge rups. In het voorjaar kunnen de sterk behaarde rupsen zonnend of foeragerend worden waargenomen; als ze volgroeid zijn, vallen ze vaak op als ze met een opvallend grote snelheid een weg of pad oversteken, op zoek naar een plaats om zich te verpoppen. De verpopping vindt plaats in een los, met haren vermengd spinsel tussen de vegetatie op of vlak boven de grond.
Garden Tiger
Brauner Bär
l'Écaille martre , l'Écaille hérissonne
bruine beervlinder
Chelonia caja
De aanduiding beer heeft deze soort gemeen met de grotere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De grote beer is van deze groep de grootste die in Nederland voorkomt. De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
Christian Sepp (circa 1762) verwoordt de herkomst van de naam grote beer zo: 'De Vlinder uit de Groote Beer-Rups. Ze worden doorgaans by onze Liefhebberen zo wel, als by die in andere Landen, Beeren, of Beer-Rupsen genoemd, om datze buiten gemeen veele en lange Hairen hebben en daarby van Couleur bruin zyn; vermits ‘er ook nog andere Zoorten gevonden worden, welken als Rups en Vlinder in veele Stukken met deze overeenkomen, doch kleiner vallen, zo worden degeenen, die ik thans beschryve, tot Onderscheiding van anderen, de groote Beeren genoemd.'
Arctia: arktos is een beer, naar de harige rupsen. Mouffet (1634) noemde een harige rups een 'bear-worm' en in het Duits is het een 'Bärenraupe'.
caja: Caia, Caja is een meisjesnaam in het klassieke Rome en de vrouwelijke vorm van Caius zoals in Caius Julius Caesar. Zie ook bij A. villica.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 28-37 mm. Goed te herkennen aan het wit met donkerbruine patroon op de voorvleugel en de oranjerode achtervleugel met blauwzwarte vlekken. Zowel de kleur als het patroon zijn erg variabel.
Tot 60 mm; lichaam bruinachtig zwart, bekleed met dichte haarborstels, die op kleine, verheven wratjes staan ingeplant; de haren op de rug en op de flanken boven de lijn van de spiracula zijn lang en zwart, met grijsachtig witte uiteinden; onder de spiracula kortere, roodachtig bruine haren; op de segmenten één en twee zijn alle haren roodachtig bruin; spiracula glanzend wit; kop glimmend zwart.
Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: gevoelig.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van het Iberisch schiereiland via West- en Midden-Europa en via de gematigde zone tot Oost-Azië en Noord-Amerika. De noordgrens loopt door Noord-Scandinavië en de zuidgrens door Zuid-Italië en de Peloponnesus tot Voor-Azië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Diverse open gebieden, waaronder duinen, open bossen, vochtige graslanden, moerassen, rivieroevers, parken en tuinen.
Diverse kruidachtige planten, waaronder brandnetel, weegbree, ossentong, paardenbloem en zuring; ook kruipwilg en allerlei gekweekte planten en struiken. In vochtige milieus is er sprake van een duidelijke voorkeur voor waterzuring.
Ossentong
Anchusa
Weegbree
Plantago
Zuring
Rumex
Wilg
Salix
Paardenbloem
Taraxacum
Brandnetel
Urtica
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bruine sikkeluil
Laspeyria flexula
prachtpurperuiltje
Eublemma purpurina
dubbelstipsnuituil
Hypena obsitalis
geel beertje
Eilema sororcula
tijgerbeertje
Setina irrorella
bastaardsatijnvlinder
Euproctis chrysorrhoea