Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 28-37 mm. Goed te herkennen aan het wit met donkerbruine patroon op de voorvleugel en de oranjerode achtervleugel met blauwzwarte vlekken. Zowel de kleur als het patroon zijn erg variabel.
Tot 60 mm; lichaam bruinachtig zwart, bekleed met dichte haarborstels, die op kleine, verheven wratjes staan ingeplant; de haren op de rug en op de flanken boven de lijn van de spiracula zijn lang en zwart, met grijsachtig witte uiteinden; onder de spiracula kortere, roodachtig bruine haren; op de segmenten één en twee zijn alle haren roodachtig bruin; spiracula glanzend wit; kop glimmend zwart.
Begin juni-half september in één, soms twee generaties. De vlinders vliegen laat in de nacht en komen op licht. Bij verstoring tonen ze hun fel gekleurde achtervleugels en produceren ze een heldere gele vloeistof uit twee klieren vlak achter de kop.
Rups: september-juni. De soort overwintert als jonge rups. In het voorjaar kunnen de sterk behaarde rupsen zonnend of foeragerend worden waargenomen; als ze volgroeid zijn, vallen ze vaak op als ze met een opvallend grote snelheid een weg of pad oversteken, op zoek naar een plaats om zich te verpoppen. De verpopping vindt plaats in een los, met haren vermengd spinsel tussen de vegetatie op of vlak boven de grond.
Diverse kruidachtige planten, waaronder brandnetel, weegbree, ossentong, paardenbloem en zuring; ook kruipwilg en allerlei gekweekte planten en struiken. In vochtige milieus is er sprake van een duidelijke voorkeur voor waterzuring.
Diverse open gebieden, waaronder duinen, open bossen, vochtige graslanden, moerassen, rivieroevers, parken en tuinen.
Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: gevoelig.
Vrij algemeen in het hele land.
Van het Iberisch schiereiland via West- en Midden-Europa en via de gematigde zone tot Oost-Azië en Noord-Amerika. De noordgrens loopt door Noord-Scandinavië en de zuidgrens door Zuid-Italië en de Peloponnesus tot Voor-Azië.
De aanduiding beer heeft deze soort gemeen met de grotere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De grote beer is van deze groep de grootste die in Nederland voorkomt. De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
Christian Sepp (circa 1762) verwoordt de herkomst van de naam grote beer zo: 'De Vlinder uit de Groote Beer-Rups. Ze worden doorgaans by onze Liefhebberen zo wel, als by die in andere Landen, Beeren, of Beer-Rupsen genoemd, om datze buiten gemeen veele en lange Hairen hebben en daarby van Couleur bruin zyn; vermits ‘er ook nog andere Zoorten gevonden worden, welken als Rups en Vlinder in veele Stukken met deze overeenkomen, doch kleiner vallen, zo worden degeenen, die ik thans beschryve, tot Onderscheiding van anderen, de groote Beeren genoemd.'
Arctia: arktos is een beer, naar de harige rupsen. Mouffet (1634) noemde een harige rups een 'bear-worm' en in het Duits is het een 'Bärenraupe'.
caja: Caia, Caja is een meisjesnaam in het klassieke Rome en de vrouwelijke vorm van Caius zoals in Caius Julius Caesar. Zie ook bij A. villica.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
kleine beer
Phragmatobia fuliginosa
paddenstoeluil
Parascotia fuliginaria
wilgenweeskind
Catocala electa
bastaardsatijnvlinder
Euproctis chrysorrhoea
gele snuituil
Paracolax tristalis
lijnsnuituil
Herminia tarsipennalis