Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 21-26 mm. Een zeer variabele, maar kenmerkende uil met een lange, smalle afgeronde voorvleugel. Op de plaats waar de golflijn de voorrand raakt, ligt een scherp afgetekend zwart vlekje. De voorvleugel van het mannetje varieert van rood- of zwartachtig bruin met weinig tekening tot licht roodachtig bruin met een lichtbruine of grijze marmering en een lichte strook langs de voorrand. Bij het vrouwtje is de voorvleugel meestal gelijkmatig lichtbruin of bruinachtig grijs en niet gemarmerd, maar gevarieerd bespikkeld met donkere schubben; soms zijn ze enigszins roodachtig. Langs de achterrand van de oranjegele achtervleugel loopt een tamelijk smalle zwarte band; er is geen middenvlek aanwezig. In vooraanzicht vallen de iets vooruitstekende, spitse palpen op.
Tot 50 mm; lichaam zeer variabel in kleur, variërend van okerkleurig tot verschillende nuances bruin of zelfs helder groen; het duidelijkste kenmerk is de dubbele rij donkerbruine of zwarte langsbalken over de rug, die aan de buitenzijde witachtig bruin of groen gezoomd zijn; over de spiracula loopt ook een rij donkere vlekken; kop lichtbruin met donkerbruine vlekjes en streepjes.
De zwartpuntvolgeling (N. orbona) is kleiner en heeft een donkere maanvormige middenvlek op de achtervleugel. De bruine zwartstipuil (Xestia baja) is kleiner.
bruine zwartstipuil
Xestia baja
NOCTUIDAE: Noctuinae
zwartpuntvolgeling
Noctua orbona
NOCTUIDAE: Noctuinae
Bruine grasuil (Rhyacia simulans), zwartpuntvolgeling (Noctua orbona), variabele breedvleugeluil (Diarsia mendica) en vierkantvlekuil (Xestia xanthographa).
De groene variant met zwarte streepjes op de rug lijkt ook op de spurrie-uil (Anarta trifolii).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
variabele breedvleugeluil
Diarsia mendica
NOCTUIDAE: Noctuinae
zwartpuntvolgeling
Noctua orbona
NOCTUIDAE: Noctuinae
bruine grasuil
Rhyacia simulans
NOCTUIDAE: Noctuinae
spurrie-uil
Anarta trifolii
NOCTUIDAE: Noctuinae
vierkantvlekuil
Xestia xanthographa
NOCTUIDAE: Noctuinae
Eind mei-begin oktober in één langgerekte generatie; soms een partiële tweede generatie. Bij hoge temperaturen of extreme droogte gaan de vlinders gedurende een periode van maximaal enkele weken in zomerslaap (aestivatie). De vlinders komen op licht, soms in grote aantallen. Ze komen op smeer en nectarplanten, waarop ze soms uren achtereen zitten te drinken. Overdag kunnen ze gemakkelijk opgejaagd worden uit de strooisellaag of uit lage vegetatie; de vlinders vliegen dan snel op om zich opnieuw te verbergen en tonen bij het opvliegen, net als de andere Noctua-soorten, hun fel gekleurde achtervleugels.
Rups: september-begin mei. De rups, die zowel in een groene als in een bruine vorm voorkomt, foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de grond. De soort overwintert als rups, maar komt tijdens milde winternachten geregeld tevoorschijn. De verpopping vindt plaats in de grond. De eieren worden in grote groepen afgezet op de waardplant en zijn vaak gemakkelijk te vinden.
Allerlei kruidachtige planten en grassen.
Er bestaat geen voorkeur voor een bepaald biotoop en deze soort kan dus overal worden aangetroffen; vlinders worden ook vaak binnenshuis waargenomen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Zeer algemeen in het hele land.
Heel Europa inclusief IJsland, naar het noorden tot Midden-Scandinavië (een enkeling nog noordelijker), Noord-Afrika (Canarische eilanden tot Egypte), Voor-Azië (tot Afghanistan en Noordwest-India); in Rusland tot Novosibirsk. In Canada geïmporteerd: sinds 1979 in Nova Scotia, sinds 1984 in New Foundland en nog steeds in uitbreiding (Wright & Neil 1983, Morris 1987).
Huismoeder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Voor de achtergrond van huismoeder zie bij 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Noctua: noctus, noctu is de nacht, 's nachts. Noctua is ook een uilensoort met kleine oortjes en gewijd aan Minerva. Of Linnaeus aan deze vogel dacht toen hij de naam gaf is onbekend; opvolgers legden wel dit verband. Deze naam werd ook de familieaanduiding, zowel in de wetenschappelijke naam als in het Nederlandse 'uilen'. De essentie dient gezocht te worden in de nachtelijke leefwijze van deze vlinders.
pronuba: pronuba is een bruidsmeisje. Een enthomologische verklaring is hier niet voor, wel past het weer geheel in de gewoonte van Linnaeus om vlinders met gekleurde achtervleugels vrouwennamen te geven en dan bij voorkeur in de huwelijkssfeer.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
schijn-nonvlinder
Panthea coenobita
tweestreepgrasuil
Mythimna turca
sigma-uil
Eugraphe sigma
goudvenstertje
Plusia festucae
oorsilene-uil
Hadena irregularis
zwarte witvleugeluil
Aporophyla nigra