Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 14-18 mm. De voorvleugel heeft een tamelijk smalle basis en een rechte voorrand. Een belangrijk kenmerk is de duidelijke W in de lichte, zwart afgezette golflijn. De grondkleur is bruinachtig licht- tot donkergrijs of zandkleurig; de grijze of soms zwarte bestuiving zorgt voor een fijne variatie in kleurverschillen. De binnenste lob van de vrij grote niervlek is altijd donkerder dan de grondkleur van de vleugel. Het middenveld en de vleugelpunten zijn lichter gekleurd.
Tot 40 mm; lichaam varieert in kleur van groen tot purperachtig bruin; langs de rug twee bleke lengtestrepen met langs de binnenrand van elk een rij zwarte vlekjes; onder de spiracula een opvallende rozeachtige, witgezoomde lengtestreep; met uitzondering van het eerste en het laatste is elk spiraculum in een zwart vlekje geplaatst; kop groen of bruin.
De tandjesuil (Sideridis turbida) is meestal groter en steviger gebouwd; de contourlijn van de niervlek is witachtig en een duidelijke W in de golflijn ontbreekt. De schapengrasuil (Apamea furva) is bruiner en de niervlek heeft een witachtige rand. De grauwe grasuil (Apamea remissa) is groter en heeft een bredere voorvleugel. Deze drie soorten hebben tevens een bredere vleugelbasis.
tandjesuil
Sideridis turbida
NOCTUIDAE: Hadeninae
grauwe grasuil
Apamea remissa
NOCTUIDAE: Hadeninae
schapengrasuil
Apamea furva
NOCTUIDAE: Hadeninae
Kastanjebruine uil (Xestia castanea), kooluil (Mamestra brassicae) en nunvlinder (Orthosia gothica).
De variant met zwarte streepjes op de rug lijkt ook op de huismoeder (Noctua pronuba) en de bruine variant lijkt op de grote bosbesuil (Eurois occulta).
huismoeder
Noctua pronuba
NOCTUIDAE: Hadeninae
kastanjebruine uil
Xestia castanea
NOCTUIDAE: Hadeninae
grote bosbesuil
Eurois occulta
NOCTUIDAE: Hadeninae
kooluil
Mamestra brassicae
NOCTUIDAE: Hadeninae
nunvlinder
Orthosia gothica
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin april-half oktober in twee, soms drie generaties. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: juni-oktober. De rups foerageert vooral ´s nachts. De soort overwintert als pop in een losse cocon in de grond.
Diverse kruidachtige planten, waaronder melde, ganzenvoet, brandnetel en zuring.
Graslanden, grazige ruigten, moerasachtige plaatsen, rivieroevers, duinen en open bossen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: gevoelig.
Vrij algemeen in het hele land.
Canarische eilanden, Noord-Afrika, de Middellandse Zeelanden en via gematigd Azië tot Oost-Siberië. Het grensverloop in het noorden: van de Britse eilanden via Scandinavië (tot de 64e breedtegraad) tot de Oeral. Verbreid in heel Europa, komt ook in Noord-Amerika voor en werd zelfs uit Zuid-Amerika gemeld.
De achtergrond van spurrie is onduidelijk. Leden van de ganzevoetfamilie vormen de waardplanten van deze soort en spurrie hoort thuis in de anjerfamilie.
In tuinbouwkringen heet deze soort spurrievlinder.
trifolii: Trifolium is het plantengeslacht klaver; de rups echter leeft op planten uit de ganzevoetfamilie.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
adusta-uil
Mniotype adusta
donker halmuiltje
Oligia latruncula
nazomeruil
Ammoconia caecimacula
bleke grasuil
Mythimna pallens
gekraagde grasuil
Mythimna ferrago
gevlamde grasuil
Eremobia ochroleuca