Vrij zeldzaam. Komt verspreid en lokaal voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 15-17 mm. De brede puntige oranjegele voorvleugel is fijn bespikkeld met oranjerood (soms bruin); de aders hebben dezelfde kleur als de spikkels. Opvallend zijn de oranjerode binnenste en buitenste dwarslijn en de vrij brede middelste dwarslijn. Deze middelste dwarslijn loopt diagonaal tussen de ringvlek en de niervlek door, waarbij de niervlek geraakt wordt; dit is een kenmerkend patroon. De kleur van de vleugel, de hoeveelheid spikkels en de intensiteit van de dwarslijnen en aders kunnen variëren.
Tot 35 mm; lichaam groenachtig bruin tot purperachtig of donker grijsachtig bruin met witachtige spikkels; over de rug een bleke middenstreep met aan weerszijden een rij min of meer duidelijke, zwarte vlekjes; onder de spiracula een brede lichtbruine of witte lengteband; onderzijde lichtgrijs of bruin; kop bruin.
Zie de wintergouduil (Jodia croceago).
wintergouduil
Jodia croceago
NOCTUIDAE: Hadeninae
Half augustus-half oktober in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken overrijpe bramen, honingdauw en bloemen van klimop.
Rups: mei-juni. Jonge rupsen verbergen zich overdag tussen samengesponnen bladeren; oudere rupsen zitten overdag graag op de uitlopers aan de basis van de stam en klimmen als het donker wordt omhoog om te foerageren; ´s avonds zitten ze vaak onbeschut op de bladeren en zijn dan goed te vinden. De eieren worden afgezet op een tak van de waardplant en overwinteren.
Linde.
Loofbossen, parken, lanen en tuinen.
Vrij zeldzaam. Komt verspreid en lokaal voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam in Vlaanderen. Nagenoeg enkel voorkomend ten oosten van de lijn Antwerpen-Brussel. In Wallonië zeer zeldzaam, met verspreide vindplaatsen ten zuiden van Samber en Maas, vooral in de kalkstreek.
Komt in de meeste Europese landen voor. Noordelijk tot Schotland, Zuid-Noorwegen, Midden-Zweden, Zuid-Finland en Karelië. Naar het zuiden tot Noord-Spanje, Midden-Italië, Bulgarije en Noord-Griekenland. Naar het oosten tot de Kaukasus (één oude opgaaf uit Turkije).
De gouduilen hebben een geelachtige (gouden) grondkleur.
De linde is de (enige) waardplant van deze soort.
citrago: citrus is de boom waaraan de citroen groeit en de oranje en gele kleur van zijn vruchten. De uitgang -ago geeft een betrokkenheid weer (b.v. plumbum en plumbago, lood en zwart lood). Hier geeft deze uitgang een betrokkenheid met andere soorten met een oranje of gele grondkleur aan. De naam heeft niets te maken met de plant citrago.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
gevlamde uil
Actinotia polyodon
rookkleurige worteluil
Euxoa nigricans
boksbaardvlinder
Amphipyra tragopoginis
roodbont heide-uiltje
Anarta myrtilli
volgeling
Noctua comes
bruine heide-uil
Polia bombycina