Algemeen. Een soort die vooral voorkomt op de zandgronden en daar vrij algemeen is; in de duinen lokaal. Ook uit andere delen van het land komen waarnemingen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 13-17 mm. Heeft een markante marmerachtige tekening door de vele wit omrande lichtbruine en donkerbruine banden en vlekken. De donkere middenband wordt bijna altijd onderbroken door twee witte lijnen. Vaak zijn deze lijnen dun en maken ze min of meer deel uit van de middenband. Soms zijn deze witte lijnen veel breder en opvallender en wordt de zwartbruine middenband hierdoor opgedeeld in twee grote vlekken. De witte lijnen in de middenband kunnen ook gedeeltelijk of zelfs helemaal ontbreken. In de golflijn bevindt zich een rij donkere witgerande pijlvormige vlekken; deze pijlvlekken zijn onregelmatig van grootte, maar in het midden altijd groot. Het borststuk en het achterlijf zijn bruin; de vlinder rust vaak met het uiteinde van het achterlijf omhoog gekruld.
Tot 29 mm; lang en slank; lichaam helder groen met smalle gele banden tussen de segmenten; over de rug een gebroken, roodachtig bruine middenstreep, die bij de kop en staart sterker getekend is; langs de flanken enkele roodachtig bruine vlekjes; poten roodachtig bruin; naschuiver met een witte streep; kop ingesneden, groen met donker roodachtig bruine bovenkant.
De springzaadspanner (E. capitata) is iets kleiner en heeft een oranje borststuk en achterlijf; de pijlvlekken in de golflijn nemen bij de springzaadspanner vanaf de voorrand richting de binnenrand duidelijk af in grootte en zijn in het midden klein. Zie ook de fraaie walstrospanner (Lampropteryx suffumata) en de wortelhoutspanner (Eulithis prunata).
fraaie walstrospanner
Lampropteryx suffumata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
wortelhoutspanner
Eulithis prunata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
springzaadbandspanner
Xanthorhoe biriviata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
Springzaadspanner (Ecliptopera capitata).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
springzaadspanner
Ecliptopera capitata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
Half april-eind augustus in twee generaties; in warme zomers een partiële derde generatie eind september-begin oktober. De vlinders komen op licht en op smeer. Overdag kunnen ze gemakkelijk worden opgejaagd uit de directe omgeving van de waardplant.
Rups: mei-oktober. De soort overwintert als pop in de strooisellaag.
Diverse planten, met name groot springzaad en reuzenbalsemien. Ook op heksenkruid en kattenstaart.
Vooral brede bospaden en open plekken in het bos; soms (volks)tuinen, wegbermen, struwelen, kanaaldijken, graslanden, heiden, moerassen en verwaarloosde stukjes grond in stedelijke omgeving.
Algemeen. Een soort die vooral voorkomt op de zandgronden en daar vrij algemeen is; in de duinen lokaal. Ook uit andere delen van het land komen waarnemingen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
Het Iberisch Schiereiland, via West- en Midden-Europa inclusief de Britse eilanden oostwaarts via Rusland tot de Altaj en het Oessoerigebied; ook in Noord-Amerika. In Scandinavië tot boven de poolcirkel, in het zuiden tot Italië en de Balkanlanden tot de Kaukasus.
Marmerspanner wijst op de combinatie van tekening en kleur van deze spanner.
Ecliptopera: ekleipo is falen, te kort schieten en ops, opos is gezicht; in zijn verklaring zegt Warren: 'het gezicht is niet bol maar duidelijk vlak'.
silaceata: sil is een soort geelachtige aarde, okerkleurig en silaceus is heeft de kleur van; vanwege de gelige schubben in het subbasale en in het postmediane deel van de voorvleugels.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
lindeknotsvlinder
Plagodis dolabraria
geveerde walstrospanner
Nebula salicata
kleine herculesspanner
Cepphis advenaria
schijn-sparspanner
Thera britannica
berkenwintervlinder
Operophtera fagata
eikendwergspanner
Eupithecia dodoneata