Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in Zeeland; daarbuiten ook af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: ♂ 14-17 mm, ♀ 17-19 mm. Deze beervlinder is over het algemeen iets kleiner dan de Spilosoma-soorten. De voorvleugel is vrij breed en heeft een variabel patroon van zwarte stippen. Bij het mannetje kan de grondkleur variëren van licht grijsachtig bruin tot bruin; het achterlijf heeft dezelfde kleur. Het vrouwtje heeft witte, enigszins doorschijnende vleugels en een wit achterlijf.
Tot 40 mm; lichaam grijsachtig bruin, bekleed met geelachtig bruine haarborstels op kleine, donkere, verheven wratjes; soms met sporen van een bleke middenstreep overde rug; kop geelachtig bruin.
De witte tijger (Spilosoma lubricipeda) heeft langere en smallere vleugels en een grotendeels geel achterlijf. Zie ook de gele tijger (Spilosoma lutea) en de sneeuwbeer (Spilosoma urticae).
sneeuwbeer
Spilosoma urticae
EREBIDAE: Arctiinae
gele tijger
Spilosoma lutea
EREBIDAE: Arctiinae
witte tijger
Spilosoma lubricipeda
EREBIDAE: Arctiinae
Sneeuwbeer (Spilosoma urticae), gele tijger (Spilosoma lutea), kleine beer (Phragmatobia fuliginosa), roomvlek (Arctia villica), witte tijger (Spilosoma lubricipeda) en roodbandbeer (Diacrisia sannio).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
sneeuwbeer
Spilosoma urticae
EREBIDAE: Arctiinae
roodbandbeer
Diacrisia sannio
EREBIDAE: Arctiinae
roomvlek
Arctia villica
EREBIDAE: Arctiinae
gele tijger
Spilosoma lutea
EREBIDAE: Arctiinae
witte tijger
Spilosoma lubricipeda
EREBIDAE: Arctiinae
kleine beer
Phragmatobia fuliginosa
EREBIDAE: Arctiinae
Begin april-begin juli in één generatie. De mannetjes zijn ´s nachts actief en komen op licht. Het vrouwtje is overdag actief, vliegt bij zonnig weer en kan ook kruipend in lage vegetatie worden aangetroffen.
Rups: juni-augustus. De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
Diverse kruidachtige planten, waaronder zuring, weegbree, paarse dovenetel en walstro.
Open bossen, graslanden, duinen, struwelen en tuinen.
Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in Zeeland; daarbuiten ook af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
Verbreid van het noordelijke deel van het Iberisch schiereiland via Zuid- en Midden-Europa (inclusief de Britse eilanden) en via Rusland tot Oost-Azië (Amoergebied). Naar het zuiden tot Voor-Azië. Naar het noorden vooral in Zuid-Scandinavië. Volgens Schmidt (1991) naderen de noordelijkste waarnemingen in Finland tot de 65e breedtegraad.
De aanduiding beer heeft deze soort gemeen met de grotere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken. De wetenschappelijke soortnaam mendica is in de Nederlandse naam opgenomen omdat deze soort onder die naam al bekend was in tuinbouwkringen.
Diaphora: diaphora is onderscheid, verschil; naar het opvallende grote verschil tussen het bruine mannetje en het witte vrouwtje.
mendica: mendicus is een bedelaar, een schooier, naar de grauwe bruine kleur van het mannetje.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bonte beer
Callimorpha dominula
gele tijger
Spilosoma lutea
bastaardsatijnvlinder
Euproctis chrysorrhoea
dubbelstipsnuituil
Hypena obsitalis
bruine snuituil
Hypena proboscidalis
vaal kokerbeertje
Eilema caniola