Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 14-19 mm. Een roze- tot roodachtig bruine beervlinder met enigszins doorschijnende vleugels. Midden op de voorvleugel bevinden zich twee kleine donkere stippen, die soms met elkaar verbonden zijn tot een maanvormige vlek. De achtervleugel is helder rozerood of licht roze (heel soms geel) met een zeer variabele grijze schaduw langs de achterrand; soms is het schaduwveld zo groot dat alleen het gedeelte bij de binnenrand roze is. Sommige exemplaren missen de roze tint op de voorvleugel en zijn overwegend donkerbruin.
Tot 35 mm; lichaam fluweelzwart, bekleed met dichte, zwartachtig bruine of roodachtig bruine haarborstels op kleine verheven wratjes; spiracula klein, witachtig; kop glimmend zwart.
Mendicabeer (Diaphora mendica), sneeuwbeer (Spilosoma urticae), gele tijger (Spilosoma lutea), roomvlek (Arctia villica), witte tijger (Spilosoma lubricipeda) en roodbandbeer (Diacrisia sannio).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
roodbandbeer
Diacrisia sannio
EREBIDAE: Arctiinae
roomvlek
Arctia villica
EREBIDAE: Arctiinae
witte tijger
Spilosoma lubricipeda
EREBIDAE: Arctiinae
gele tijger
Spilosoma lutea
EREBIDAE: Arctiinae
sneeuwbeer
Spilosoma urticae
EREBIDAE: Arctiinae
mendicabeer
Diaphora mendica
EREBIDAE: Arctiinae
Begin april-eind augustus in twee generaties, soms een partiële derde generatie van september-begin oktober. De vlinders zijn zowel overdag als ´s nachts actief en komen op licht. Vlinders van de eerste generatie zijn vaak overdag aan te treffen, vlinders van de tweede generatie vliegen vaker ´s nachts.
Rups: september-april en juni-juli. De rups kan op warme najaarsdagen kruipend over kale grond worden aangetroffen en wordt in het voorjaar vaak zonnend gezien. De soort overwintert als volgroeide rups.
Diverse kruidachtige en houtige planten, waaronder weegbree, paardenbloem, kruiskruid, struikhei, kardinaalsmuts en brem.
Duinen, heiden, graslanden, open plekken in het bos, braakliggende landbouwgrond en tuinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Zeer algemeen in het hele land.
Van Noord-Afrika via het Iberisch schiereiland en via heel Europa tot Oost-Azië. Naar het zuiden tot Voor- en Midden-Azië en naar het noorden tot in het polaire gebied.
De aanduiding beer heeft deze soort gemeen met de grotere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
De toevoeging kleine heeft waarschijnlijk te maken met de grootte van de rups verhouding tot die van de grote beer.
Phragmatobia: phragmos, phragmatos is een schutting, een omheining en bioo is leven. Stephens geeft deze uitleg zonder verder commentaar. Mogelijk vond hij vlinders op schuttingen.
fuliginosa: fuliginosis is roetachtig, naar de schemerige grondkleur van de voorvleugel.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
plakker
Lymantria dispar
gelijnde micro-uil
Schrankia taenialis
maansnuituil
Zanclognatha lunalis
hoekstipvlinder
Orgyia recens
klein muisbeertje
Pelosia obtusa
bruine sikkeluil
Laspeyria flexula