Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 22-26 mm. De voorvleugel is enigszins langwerpig en iets smaller dan die van soorten die ongeveer even groot zijn en oppervlakkig gezien gelijkenis vertonen; ook zijn de vleugels minder uitgesproken getekend. De algemene indruk is daardoor die van een bleke bruingrijze tot muisgrijze spanner met een grote spanwijdte. Het wortelveld van de voorvleugel is meestal iets donkerder en de vleugelpunt enigszins afgerond. Heeft op de achtervleugel gewoonlijk een kleine donkere ringvormige middenvlek met een lichtere kern. Het vrouwtje is meestal lichter van kleur.
Tot 45 mm; lichaam varieert in kleur van bruin tot groenachtig grijs, vaak met roodachtig bruine tekening; segment vijf gezwollen met een paar wratachtige uitwassen op de rugzijde; kop bruin of groenachtig grijs, iets ingesneden.
De Taxusspikkelspanner (Peribatodes rhomboidaria) is kleiner en mist de donkere middenvlek op de achtervleugel; bovendien heeft de taxusspikkelspanner een opvallende bleke vleugelpunt aan de onderzijde van de voorvleugel. Zie ook de geringde spikkelspanner (Cleora cinctaria), de grote spikkelspanner (H. roboraria) en de gewone spikkelspanner (Ectropis crepuscularia).
geringde spikkelspanner
Cleora cinctaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
gewone spikkelspanner
Ectropis crepuscularia
GEOMETRIDAE: Ennominae
grote spikkelspanner
Hypomecis roboraria
GEOMETRIDAE: Ennominae
taxusspikkelspanner
Peribatodes rhomboidaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Eind april-eind juli in één generatie, mogelijk een kleine partiële tweede generatie. De vlinders kunnen overdag rustend op boomstammen worden aangetroffen. Ze komen goed op licht.
Rups: juli-augustus. De soort overwintert als pop in de grond.
Diverse loofbomen en struiken.
Vooral bossen en volgroeide struwelen; soms ook parken en tuinen in bosachtige gebieden.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
Van het Iberisch Schiereiland tot de Oeral, in het noorden trouwens maar tot Zuid-Scandinavië. Oostelijk van de Oeral in meerdere ondersoorten tot Oost-Azië.
De spikkelspanners hebben een grijze tot grijsbruine grondkleur met veel golvende dwarslijnen en veelal besprenkeld met donkerder spikkels.
Ring wijst op de ringetjes, in het midden van vooral de achtervleugel.
punctinalis: punctum is een plek, een vlek en -alis is de uitgang die bij pyraliden hoort (zie ook bij R. cervinalis) vanwege de dichte schubbenbezetting van de vleugels. Scopoli beschrijft de banden ook als samengesteld uit puntjes.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
drievlekdwergspanner
Eupithecia trisignaria
iepenvenusje
Venusia blomeri
hopdwergspanner
Eupithecia assimilata
bonte walstrospanner
Catarhoe cuculata
variabele spikkelspanner
Alcis repandata
streepstipspanner
Idaea humiliata