Zeer algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 17-20 mm. De voorvleugel is, vooral bij het vrouwtje, vrij breed en heeft een afgeronde vleugelpunt. De kleur is grijsachtig crèmewit met een fijne, grauwe tot zwarte spikkeling. De lichte ringvlek is meestal goed te onderscheiden, de niervlek is onopvallend; aan de buitenzijde van de niervlek ligt vaak een iets lichter gekleurd veld. Sommige exemplaren hebben een vrijwel geheel zwartachtige voorvleugel met vaak een extra opvallende, licht omrande ringvlek. De achtervleugel is witachtig bij het mannetje en grijsachtig bij het vrouwtje; langs de achterrand ligt soms een onduidelijke grijze band.
Tot 35 mm; lichaam spaarzaam bedekt met lange, fijne, lichtgrijze haren; kleur mat grijsachtig wit met donkerder grijze tekening; over de rug een rij zwarte vlekken met daarin roodachtige of oranje stippen; op de rug van segment tien een grote okerachtig witte vlek; poten bleek okerkleurig; kop groot, witachtig met donkergrijze tekening of donkergrijs met lichtere tekening.
De zuringuil (A. rumicis) heeft een grijsachtig bruine achtervleugel en op de smallere, scherper getekende voorvleugel bevindt zich een duidelijke witte vlek halverwege de binnenrand. Het bont schaapje (A. aceris) mist de lichte vlek aan de buitenzijde van de niervlek, is over het algemeen lichter van kleur en heeft een wortelstreep.
bont schaapje
Acronicta aceris
NOCTUIDAE: Acronictinae
zuringuil
Acronicta rumicis
NOCTUIDAE: Acronictinae
Half april-half september in twee generaties. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen; overdag worden ze soms rustend aangetroffen op een boomstam of een paaltje.
Rups: juni-september. De rups rust op de bovenzijde van een blad met zijn lichaam in de vorm van een vraagteken of van een U. De soort overwintert als pop (soms twee keer) in een losse cocon achter de schors, in een schorsspleet of in dood hout.
(Ratel)populier en wilg.
Bossen, moerassen, parken, tuinen en andere plaatsen waar de waardplant groeit.
Zeer algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
Nagenoeg heel Europa noordelijk tot de poolcirkel en naar het zuiden tot Noord-Afrika (Marokko), Sicilië, Griekenland en Klein-Azië; verder naar het oosten van de Kaukasus via gematigd Azië tot de Koerilen en Japan.
Schilddrager is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
De naam schilddrager is waarschijnlijk ontleend aan de kenmerkende lichte vlek op het tiende achterlijfsegment van de rups, die qua vorm doet denken aan het schild van een middeleeuwse ridder. Een andere uitleg is dat dit slaat op de ringvlek op de voorvleugel van de vlinder.
Acronicta: akronux is het vallen van de avond. Waarschijnlijk heeft deze naam dezelfde strekking als Noctua, in de nacht. Dit genus heeft immers geen enkele binding met de avondschemering.
megacephala: megas is groot en kephale is hoofd, verwijzend naar de grote kop van de rups.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
absintmonnik
Cucullia absinthii
w-uil
Lacanobia thalassina
helmkruidvlinder
Cucullia scrophulariae
dubbelstipvoorjaarsuil
Anorthoa munda
nazomeruil
Ammoconia caecimacula
tweekleurige heremietuil
Ipimorpha subtusa