Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor; op sommige plaatsen talrijk. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 9-11 mm. Een strokleurig witachtige tot grijsachtig lichtbruine stipspanner. De middenstippen zijn altijd goed zichtbaar. De centrale dwarslijnen zijn doorgaans dun en, met uitzondering van de stipjes op de aderen, meestal vaag zichtbaar. De buitenste dwarslijn kan echter, met name op de voorvleugel, juist prominent aanwezig zijn. Heel opvallend daarbij is de dikke stip waarmee deze lijn op de voorrand van de voorvleugel uitkomt. De middelste dwarslijn is diffuus en het meest duidelijk op de achtervleugel. De franjelijn valt op als een serie stippen aan de achterrand van de vleugels. De stipspanner is vooral te herkennen aan de dicht aan elkaar grenzende donkere vlekken nabij de binnenrandhoek op de voorvleugel. Bij scherp getekende exemplaren vormen deze vlekken een opvallende, duidelijk zichtbare halve band in het zoomveld. Bij minder duidelijk getekende exemplaren kan deze tekening echter onopvallend zijn.
Tot 20 mm; slank met dwarsribbeltjes; bleekbruin met over de rug een dubbele, zwartachtige lengtestreep, die naar de staart in een bredere enkelvoudige streep overgaat; op de flanken een rij schuine strepen, soms in een duidelijke pijlvorm; de spiracula bevinden zich op een witachtige lengteplooi met daaronder een rij zwarte vlekjes; kop grijs, licht ingesneden.
Zie de schildstipspanner (I. biselata), de strooiselstipspanner (I. laevigata) en de zuidelijke stipspanner (I. trigeminata).
strooiselstipspanner
Idaea laevigata
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
zuidelijke stipspanner
Idaea trigeminata
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
schildstipspanner
Idaea biselata
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
Paardenbloemspanner (Idaea seriata) en hopdwergspanner (Eupithecia assimilata).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
paardenbloemspanner
Idaea seriata
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
hopdwergspanner
Eupithecia assimilata
GEOMETRIDAE: Sterrhinae
Begin juni-eind augustus in één generatie; soms een partiële tweede generatie in september. De vlinders bezoeken vanaf de schemering bloemen zoals akkerdistel. Ze komen op licht en op smeer.
Rups: juli-mei. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een losse cocon in de strooisellaag.
Diverse kruidachtige planten en afgevallen blad.
Bossen, struwelen, moerassen en tuinen; overwegend in vochtige gebieden.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor; op sommige plaatsen talrijk. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
Van Marokko en het Iberisch Schiereiland via West- en Midden-Europa (inclusief de Britse eilanden) tot Rusland; in het noorden tot Midden-Scandinavië, in het zuiden: het Middellandse Zeegebied, Klein-Azië en het Kaspische gebied tot Pamir. Ook in Noord-Amerika (Cowell 1983).
De stipspanners hebben een meer of minder duidelijke middenstip op voor- en ook vaak op achtervleugels. Nagenoeg alle Scopula's en Idaea's zijn stipspanners.
Vlek wijst op de donkere vlek vlakbij de binnenrandshoek van de voorvleugel.
Idaea: idaios heeft betrekking op de berg Ida, de uitzichtplaats van waaruit de goden en godinnen de gevechten rond Troje volgden.
dimidiata: dimidio is in tweeën delen. Dit slaat op de tekening die alleen ontwikkeld is in het dorsale deel van de vleugel. Haworth heeft een andere uitleg: deze soort heeft slechts de helft van de afmeting van I. emarginata.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
essenspanner
Ennomos fuscantaria
aangebrande spanner
Ligdia adustata
witbandspanner
Spargania luctuata
halvemaanvlinder
Selenia tetralunaria
scherphoekbandspanner
Euphyia unangulata
lindeherculesje
Selenia lunularia