Zeldzaam. Komt verspreid en lokaal voor in het zuiden van het land. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 17-21 mm. Op de glanzend zwartachtig donkerbruine of zwarte voorvleugel vallen de dwarslijnen en de uilvlekken nauwelijks op. Het enige in het oog springende kenmerk is de wit- of geelachtige achterrand van de niervlek. In het zoomveld bevinden zich enkele lichte vlekjes langs de voorrand. Het mannetje heeft een witte achtervleugel met een smalle donkere streep langs de achterrand; het vrouwtje heeft een grijze achtervleugel met een lichtere vleugelwortel.
Tot 50 mm; slank; lichaam zeer variabel in kleur van groen tot roodachtig bruin, roze of grijs; over het midden van de rug een rij donkere pijlvlekken met aan weerszijden een donkere lengtestreep; over de zwartgerande spiracula een witte lengtestreep met daaronder een geelachtig groene lengteband; de groene vormen hebben vaak een bruine zweem en bruine tekening; kop bruin of bruinachtig groen.
Zwartachtige exemplaren van de bruine witvleugeluil (A. lutulenta) en de heidewitvleugeluil (A. lueneburgensis) zijn kleiner, hebben nooit een glanzend uiterlijk en de niervlek heeft niet zo'n opvallend licht gekleurde achterrand; de mannetjes hebben bovendien geveerde antennen.
N.B.: De bruine witvleugeluil komt niet in Nederland voor heeft zijn verspreiding in het zuidoosten van Europa: van Italië en Zwitserland verder naar het oosten.
heidewitvleugeluil
Aporophyla lueneburgensis
NOCTUIDAE: Hadeninae
Bruine witvleugeluil (Aporophyla lutulenta)en heidewitvleugeluil (Aporophyla lueneburgensis).
N.B. 1: Vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
N.B. 2: De bruine witvleugeluil komt niet in Nederland voor heeft zijn verspreiding in het zuidoosten van Europa: van Italië en Zwitserland verder naar het oosten.
heidewitvleugeluil
Aporophyla lueneburgensis
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin september-eind oktober in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer; ze foerageren op bloemen van klimop en op overrijpe bramen.
Rups: oktober-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag dicht bij de grond. De soort overwintert als jonge rups. De verpopping vindt plaats in de grond.
Diverse kruidachtige en houtige planten, waaronder klaver, zuring, berk, wilg en struikhei; ook grassen.
Heiden, graslanden, wegbermen, bosranden en andere grazige ruigten.
Zeldzaam. Komt verspreid en lokaal voor in het zuiden van het land. RL: gevoelig.
Zeer zeldzaam. Beperkt tot de heideterreinen in de Antwerpse en Limburgse Kempen.
Noord-Afrika (Marokko tot Egypte), Zuid- en Midden-Europa, Klein-Azië, Libanon, Israël en de Kaukasus. Noordelijk in Groot-Britannië tot Schotland. Een geïsoleerd deelareaal langs de kust van West- en Zuid-Noorwegen en vandaar een paar zwervers in Denemarken. Verder loopt de noordgrens over Noord- en Oost-Duitsland, Bohemen, Slowakije, de Karpaten en Oekraïne tot de Krim.
De witvleugeluilen hebben witte achtervleugels. Het betreft het Genus Aporophyla.
De vlinder van deze soort is nagenoeg zwart. Ook de Latijnse soortnaam wijst op de zwarte vleugels.
Aporophyla: aporos is ingewikkeld, moeilijk en phule is een klasse, een groep, vrij geïnterpreteerd is dit ieder taxon boven die van soort. Dit verwijst naar de moeilijkheid om dit genus een goede plaats te geven in de systematiek.
nigra: niger is zwart, naar de grondkleur van de voorvleugels.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
houtkleurige vlinder
Xylena vetusta
kompassla-uil
Hecatera dysodea
kastanjebruine uil
Xestia castanea
gevlekte winteruil
Conistra rubiginea
driehoekuil
Xestia triangulum
gevlekte pijluil
Pachetra sagittigera